21 – In memoriam Krzysztof Kieślowski

22 – In memoriam Bert Haanstra >

Kieslowski

De Volkskrant, 14 maart 1996

Zoeker naar moraal en waardigheid

Met Dekalog, over de actualiteit van de Tien Geboden, kreeg Krszysztof Kieslowski in 1988 eindelijk het publiek dat hij verdiende.

Van twee van zijn Tien Geboden-films, die elk iets minder dan een uur duurden, had Kieslowski een aparte versie op speelfilmlengte gemaakt: Gij zult niet doden (A Short Film about Killing) en A Short Film about Love, samen de twee belangrijkste levenszaken betreffend: de dood als enige zekerheid en de liefde als enige bron in het leven dat aan de zekere dood voorafgaat.

In Gij zult niet doden komt een van de gruwelijkste moordscènes voor uit de filmgeschiedenis voor. Een jongen vermoordt, zonder enige aanleiding, een taxichauffeur. Dat duurt lang, want die man wil maar niet sterven. De jongen krijgt de doodstraf en sterft op een veel ‘nettere’ wijze. In beide gevallen gaat het volgens Kieslowski echter om moord en een wezenlijk verschil maakt het niet: gij zult niet doden, ook de staat niet.

Gilles Jacob, de directeur van het festival van Cannes, had het aangedurfd Gij zult niet doden te selecteren voor de competitie. Bij de eerste vertoning, ’s avonds om acht uur, liep tijdens de taximoord de halve zaal weg. Mensen begonnen te braken en er werd gefloten. Nogal aangedaan probeerde ik na afloop snel weg te komen. Onder aan de trappen van het festivalpaleis stond een dikke rij wachtenden voor de voorstelling van tien uur. Midden in die menigte zag ik hem in een flits staan. Hij wist natuurlijk wat hij het publiek aandeed en stond nerveus rokend de reacties af te wachten, een beetje verdekt opgesteld alsof hij zich geneerde. Hij zag mij ook, maar een seconde later kon ik hem niet meer vinden. Toen ik door de rij mensen heen was geworsteld, stond hij opeens naast me. We gaven elkaar een hand en liepen een uur zwijgend over de boulevard.

Kieslowski was, behalve wanneer hij doceerde over zijn filmvak, een man van weinig woorden. Even een blik, een hand, dat was genoeg. Sinds 1981 kwam hij bijna elk jaar naar het festival van Rotterdam. Bij aankomst reikte hij festivaldirecteur Huub Bals een fles wodka aan, die ze samen opdronken. Gedurende de week liep Bals wel eens naar hem toe, vroeg hoe het ging en of hij wat wilde drinken, kreeg als enige antwoord ‘O.K.’ en dat was het. Veel films zag Kieslowski niet. Meestal nam hij ’s morgens de trein naar Amsterdam, dat hij in al die jaren dat hij naar Rotterdam kwam heel goed leerde kennen.

Zwijgend trok hij door de wereld, zijn privé-leven bleef altijd buiten beschouwing, wat hij te zeggen had liet hij in zijn films weten. Kieslowski kon je heel goed kennen als je naar zijn films keek. Bij onze eerste ontmoeting, maandag 9 maart 1981, was hij verlegen en zenuwachtig. Het was zijn eerste interview met een westerse journalist en het ging met name over de censuur, waartegen hij sinds zijn debuut in 1966 moest vechten, omdat zijn vaak in cynische grappen verstopte kritiek de Poolse autoriteiten nooit zinde. Solidariteit had het politieke ijs gebroken en hij toonde zich een volhardende optimist: ‘Het is net als met de aarde. Je hebt vele jaren nodig om de aarde zorgvuldig zo te bewerken dat het goede aarde is.’

Tegen de klippen op had hij gefilmd. Hij werd aanvankelijk niet toegelaten op de filmacademie, maar in tweede instantie slaagde hij voor het examen. In zijn documentaires wilde hij laten zien hoe het toeging in zijn land. Voor Pratende koppen (1979) interviewde hij tweehonderd Polen over hun toekomstverwachtingen. Door ze in volgorde van leeftijd aan elkaar te monteren maakte hij een lijn zichtbaar, met één constante: het verlangen naar vrijheid. Het standpunt van de nachtbewaker (1978) was het portret van een autoritair mannetje dat er nu eenmaal van hield om te controleren. Dat deed hij op zijn werk en ook daarbuiten. Hij ging kijken of kinderen niet spijbelend in de bioscoop zaten, of vroeg hengelaars of zij wel een vergunning hadden. Niet alleen de autoriteiten vonden dat een onaangename film, maar ook anderen, omdat de bewaker toch een gewone arbeider was.

Alles wat de bekritiseerde autoriteiten doen begint bij de mensen zelf, was Kieslowski’s reactie. Vrijheid voor elk individu hield voor hem ook eigen verantwoordelijkheid in. Daar gingen zijn films over: keuzes maken, kiezen voor respect en liefde, alles wat dood maakt bestrijden. Rond 1980 hield hij op documentaires te maken. Het genre was door de televisie overgenomen en verpest, omdat de televisie een schijn van werkelijkheid en waarheid suggereert die naar zijn mening steeds verder van de werkelijkheid af lag. Tijdens het documentaire festival in Amsterdam zei hij in 1990: ‘Het nieuwste is de televisieverslaggever vol met zijn gezicht in beeld, en van de geïnterviewde alleen een stukje rug.’ De verslaggever presenteert zichzelf als onderwerp met de suggestie dat het over iemand anders gaat. Verder had hij ondervonden dat de documentaire, ook al is zij oprecht op zoek naar de werkelijkheid en de waarheid, haar grenzen kent; grenzen die hij niet zou kunnen overschrijden zonder zich voyeur te voelen. De dood bespieden bij voorbeeld, kon niet. Bij zo’n persoonlijk moment diende elke filmer zijn camera terzijde te leggen.

In fictie kon je daarom de waarheid beter benaderen. Zoals in A Short Film about Killing. Hij verklaarde dat je elke dag op de televisie honderd keer kon zien hoe mensen elkaar vermoorden, maar dat het allemaal niets uitmaakte, omdat het altijd een onderdeel was van het totale amusementspakket. Daarom filmde hij die gruwelijke scène: om te laten zien, te ervaren, wat het echt was, iemand dood maken. Toen Menahem Golan, de baas van het toen machtige Cannon-concern, in Cannes hoorde van de reacties op Gij zult niet doden, kocht hij onmiddellijk de wereldrechten van de film op. ‘Een film die zulke reacties oproept, moet gedraaid.’ Het Nederlandse filiaal van Cannon, later MGM en tegenwoordig Pathé, moest de film ook uitbrengen, maar de directie in Amsterdam vond het zo onsmakelijk, dat er geen publiciteit aan werd gegeven en Gij zult niet doden in een stille week in één klein theater werd uitgebracht. Dat was nog in de tijd dat Kieslowski de Felix voor die film kreeg en bij het uitspreken van zijn naam in de zaal gemompeld werd: ‘Kieslowski? Wie?’

Met Dekalog, de hele reeks Geboden samen, kreeg Kieslowski eindelijk het publiek waar hij recht op had. In dit imponerende onderzoek naar de vraag of de standaardwetten van Mozes nog opgaan voor de moderne mens, analyseerde Kieslowski de morele dilemma’s in elk leven. Mag of moet je juist liegen als de waarheid spreken een ander in gevaar kan brengen? Voor die vraag staat een professor die tijdens de oorlog wel of niet moet vertellen dat een studente joods is. Zonder iets op te dringen, stelt Kieslowski haarscherp aan de orde dat er wel degelijk zoiets is als moraal en menselijke waardigheid, en dat al die ‘geboden’ een onontkoombare waarheid bevatten, zij het niet eenzijdig. ‘Eert uw vader en uw moeder’ is geen wet voor kinderen, maar minstens ook andersom, voor ouders.

Na het succes van Dekalog zwichtte Kieslowski voor een uitnodiging om in Frankrijk een film te maken: La double vie de Véronique, terwijl hij toch altijd zo stellig had beweerd dat je alles wat je te melden hebt over de wereld kunt filmen vanuit je eigen raam. In een afscheidsinterview (de Volkskrant van 4 november 1994) gaf hij toe dat ijdelheid en comfortabel leven hadden gewonnen. La double vie de Véronique werd gevolgd door het drieluik Trois couleurs, Bleu, Blanc en Rouge. Een beetje een verlengde van Dekalog. De kleuren verwezen naar de Franse vlag en elk deel ging over een ‘gebod’ van de Franse Revolutie: Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap.

In dat afscheidsinterview gaf Kieslowski drie redenen waarom hij had besloten te stoppen met filmen. Angst (dat hij zijn publiek zou gaan verliezen), vermoeidheid (omdat het filmmaken hem begon te vervelen) en geld (dat hij nu genoeg had om simpele dingen te gaan doen). Hij zei te hopen snel dood te gaan. ‘Ik heb voor mezelf de grens gesteld van 65 jaar, dat is een mooie leeftijd, meer dan genoeg. Dan is mijn dochter 35 jaar, dan kan het.’ De laatste tijd werd er hier en daar gefluisterd dat hij toch stiekem een scenario aan het schrijven was, maar de ‘belofte’ om niet meer te filmen is hij nu definitief nagekomen. De 65 heeft hij niet gehaald.

Peter van Bueren

Naschrift 2016

In 1979 werd in Rotterdam een pakketje Poolse films van jonge regisseurs vertoond. De VARA zou twee korte documentaires van ene Krszysztof Kieslowski uitzenden en vroeg mij of ik een introducerend interviewtje met hem wilde maken, want ze wisten niets van die man. Ik ook niet. Het werd een ongemakkelijk gesprekje van twee zenuwachtige heren die elkaars blikken probeerden te ontlopen en blij waren toen het voorbij was. Ik heb toen ook een paginagroot interview voor de krant gemaakt, zijn eerste buiten Polen. In augustus van dat jaar was ik bij de wereldpremière van zijn eerste officiële fictiefilm Amator op het festival van Moskou en ik weet nog dat Huub Bals het met me eens was: dit is hem.

Ik heb hem vele keren geïnterviewd, altijd in Rotterdam of Amsterdam, soms op zijn verzoek. Dan werd ik gebeld dat Kieslowski me wilde spreken. “Het werd weer eens tijd voor een interview”, zei hij dan. Tijdens interviews konden we beter en langer met elkaar praten, ook over andere dingen dan film. Nooit op een buitenlands festival, waar we elkaar wel vaak zagen. Korte gesprekjes over hoe het ging, over anderen, zelden over film. Na de vertoning van La Double Vie de Véronique in Cannes, 1991, kon ik hem niet vinden en ik gaf een briefje af in zijn hotel, waarin ik onder meer schreef dat ik aan de film kon zien dat hij hartstikke verliefd was op hoofdrolspeelster Irene Jacob. Twee jaar later, begin september  1993, waar hij was met Trois Couleurs: Bleu, zag ik hem in Venetië, terwijl hij in de bar van hotel Excelsior geïnterviewd werd door de RAI. Hij onderbrak dat interview, wenkte me en zei: “Je had gelijk in Cannes”.

Toen we eens over onze vaders hadden, vertelde ik dat mijn vader elke dag als hij thuis kwam met mijn moeder hetzelfde dialoogje voerde: Mijn vader: “Hoe is het?” Mijn moeder: “Nou, goed wel, hoor”, waarop mijn vader steevast vroeg: “Of maar zo-zo?” Hij nam dat over en als iemand hem sindsdien vroeg hoe het ging, antwoordde hij altijd “Zo-zo”. In het jaar voor zijn overlijden maakte Krzysztof Wierzbicki een documentaire over hem met de titel: Krzysztof Kieslowski: I’m so-so.

Na een afscheidsinterview, hij had immers aangekondigd te stoppen met filmen, tijdens een etentje in het Amsterdamse hotel Americain, een half jaar voor zijn dood, verklaarden we elkaar in een omhelzing officieel de vriendschap. Hij zou voor kaartjes zorgen als ik naar Warschau kwam wanneer Ajax tegen Legia moest spelen.

Het bericht van zijn dood kwam rond het middaguur binnen op de krant, die necrologie heb ik binnen een uur geschreven en ik ben meteen naar huis gegaan. Die wandeling in Cannes duurde trouwens niet een uur, misschien naar herinneringsgevoel, maar hoogstens twintig minuten, drie sigaretten de man.

Peter van Bueren