22 – In memoriam Bert Haanstra

23 – Green Fish, interview Lee Chang-dong >

De Volkskrant, 24 oktober 1997

De stem van het water

Bert Haanstra, die donderdag overleed, zag het Hollandse landschap dat rijmde met de aard van de Nederlanders. Hij filmde clichés aan elkaar zonder de neiging te ontluisteren. Hij glimlachte omdat hij zelf best wist dat hij deel uitmaakte van dit schattige volkje.

In 1989 maakte de kunstredactie van de Volkskrant een zomerserie over kunstenaars die weer eens terugkeerden naar plekken waar zij ooit iets belangrijks deden. Het was tien jaar na Een pak slaag, de speelfilm die Bert Haanstra maakte met Paul Steenbergen in de hoofdrol. Een flop, bij publiek en bij de kritiek. Haanstra was er zo door aangedaan dat hij tijdens het festival van Cork, in Ierland, een hartaanval kreeg. In een radioprogramma was een interviewster zo vriendelijk Haanstra te suggereren dat hij bijna vermoord was door de kritiek. En mijn naam werd met minachting en zonder tegenspreken nadrukkelijk genoemd.

Haanstra wist het, we spraken tien jaar niet met elkaar, met een soort wederzijds schuldgevoel. Toen, in de zomer van 1989, belde ik hem op met het voorstel om samen naar Giethoorn te gaan, de plek van Fanfare. De gretigheid waarmee hij instemde gaf mij bijna een hartverlamming. Op het station van Hilversum haalde hij me op en er was geen moment van spanning, alsof we iedere dag naar dat plaatsje in Overijssel tuften, waar Rijk de Gooijer zijn boerderij had om te ontnuchteren, maar vooral waar de Nederlandse film der filmen in 1958 was opgenomen: tweeënhalfmiljoen bezoekers, later alleen overtroffen door Turks Fruit.

In café Fanfare, ‘bekend van de gelijknamige film van Bert Haanstra’, vertelde hij van de autochtoon die gecharterd was voor de kleine rol van de ouwe Leendert. In de film, over een ruzie tussen twee plaatselijke orkesten, moest hij drie zinnen zeggen die hem zouden vereeuwigen in de geschiedenis van de Nederlandse cinema: ‘Mooi duidelijk, hè. Da’s de fanfare’ Kom j’ook luustern?’ Gemakkelijk zat, had de man zijn schouders opgehaald.

De volgende dag bij de eerste opname stuurde Haanstra hem eerst weer terug naar huis, want zijn zondagse pak had hij beter niet kunnen aantrekken. Toen de regisseur hem een uurtje later het sein gaf voor de drie zinnetjes liet de man het afweten. Uit zijn keel kwam geen spoor van geluid.

Telkens opnieuw probeerde Haanstra hem tot zijn tekst te verleiden, maar zwijgen was het enige dat de tijdelijke acteur te berde bracht. Bij de vijfde of zesde keer lukte het eindelijk. Jawel, luid en duidelijk kwam uit zijn mond de gevleugelde tekst: ‘Mooi duidelijk hè. Da’s de VARA! Kom j’ook luustern?’Haanstra vertelde het alsof het gisteren was gebeurd. Lachen, lachen. Waar hij ook rondliep werd hij herkend en daarna gingen we naar Blokzijl, het unieke haventje waar hij Dokter Pulder zaait papaver had opgenomen, met Kees Brusse. Haanstra: ‘Jammer dat we de zin ”Het giet in Giethoorn” niet kunnen gebruiken.’ Lachen en heerlijk eten. En we hadden het nergens over, maar twee jaar later zei hij dat hij er zo lang mee had gezeten en zo blij was geweest dat alles weer goed was gekomen tussen ons na die fatale Een pak slaag en het nooit meer kapot kon.

Het goot niet in Giethoorn en het leek alsof Haanstra het palingdorp eigenlijk niet zichzelf vond. Wat is Giethoorn zonder water, wat is Nederland zonder water, wat was een film van Haanstra zonder water.

Behalve Joris Ivens is er geen filmregisseur in Nederland geweest die zoveel water in zijn cinema stopte. Hoewel hij toch uit Holten kwam, en ‘altijd een Tukker’ was gebleven, waar alleen maar bossen zijn.

Al die jaren dat hij als cameraman door Nederland had gezworven, trof hij steeds maar water aan en hij kwam al snel tot de conclusie dat water de bron van alle leven is voor de mensen hier. In zijn eerste grote succes, Spiegel van Holland (1950, Grand Prix in Cannes) bekeek hij Nederland uitsluitend via dat water, door de camera op de Amsterdamse grachten te richten en zo de huizen tot bewegen te krijgen, en te ontdoen van hun statige autoriteit.

En de zee was niet meer, De stem van het water, Pantha Rei, Delta Fase I: voor de Hollandse documentarist par excellence was water een grondbestanddeel van celluloid. Water als het natuurlijke decor van mensen die in hun gewone doen opmerkelijk genoeg zijn om filmisch vereeuwigd te worden. Misschien omdat zij het meest op apen lijken – Haanstra’s tweede fascinatie naast water.

Wat Haanstra zag, wilde hij vastleggen en doorgeven. Hij volgde de Rijkskweekschool voor onderwijzers in Hengelo en werd persfotograaf bij de Verenigde Fotopersbureaux in Amsterdam. In het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog deed hij fotografisch werk bij spionage- en falsificatie-opdrachten en na de oorlog was hij cameraman bij de film Myrthe en de demonen.

Cameraman is hij altijd gebleven en tevens de onderwijzer die Nederlanders zichzelf liet zien. In Alleman bijvoorbeeld, met commentaar van Simon Carmiggelt – die net als Haanstra, maar dan met de pen – waarnam en weergaf wat Hollanders doen en zeggen. ‘Hier wonen we met z’n twaalf miljoen. Rustige mensen’, zei Carmiggelt en Haanstra nam de even beschouwende als ironische tekst over in beelden die mensen in de waaierige wind neerzetten, op weg naar de kerk, de wapperende was van de lijn halend, elke dag de ramen lappend, de weg wetend van de melk tussen koe en ontbijt, steeds maar opnieuw de oeroude gang van het leven volgend, zonder dat het een tredmolen wordt.

Haanstra zag het landschap dat rijmde met de aard van de mensen. Hij rijmde in beelden de clichés aan elkaar zonder enige neiging tot ontluisteren, maar glimlachend omdat hij zelf best wist dat hij deel uitmaakte van dit schattige volkje.

Begin jaren zestig ontdekte hij (Zoo) de dierentuin en de gelijkenis tussen mensen die naar dieren keken en andersom. Dat deed hij nog eens over, maar nu serieus met behulp van wetenschappelijke medewerkers, in Bij de Beesten af (1972), ‘over de overeenkomsten in het gedrag van mensen en dieren.’ Met een lichte obsessie monteerde Haanstra een hele film lang, bijna te serieus om te lachen.

Lachen, het was toch altijd lachen met Bert Haanstra. Niet uitlachen, want zijn gelach was er een van mededogen, van ontroering en desnoods van zelfspot. Toen hij aan het eind van zijn leven begon af te takelen, moest hij het hardst lachen om een steeds sterkere vergeetachtigheid. ‘Jongen’, zei hij eens, ‘het is natuurlijk heel erg, maar als ik in mijn auto stap, weet ik soms om de hoek al niet meer waar ik heen moest. Hahahaha.

‘In mei vorig jaar kreeg hij de Filmfonds Oeuvreprijs 1996, vlak voor zijn tachtigste verjaardag. De viering – met Jeroen Krabbé als (eerlijk waar) een voortreffelijke ceremoniemeester – werd door menige aanwezige gevoeld als een warm afscheid. De KRO zond zijn gehele oeuvre uit, waaronder natuurlijk zijn internationaal bekendste film, Glas, waarmee hij als eerste Nederlander de Oscar won. Een bedrijfsfilm over een glasfabriek in Leerdam, waarin hij de bolle wangen van glasblazers uitbuitte voor een lach zonder dat de mannen belachelijk werden.

Een filmische observator met een grenzeloos groot hart. En een jongensachtig enthousiasme. Minder bekend, maar een duidelijke uiting daarvan was zijn liefde voor Ajax, waar hij tot ver in zijn laatste jaren elke week kwam. ‘Zo’n Danny Blind, jongen, fantastisch, ongelooflijk, en zo’n leuke jongen.’ En hij sloeg je op de schouders alsof hij zelf nog bij de pupillen speelde.

Een misser in het nieuwe Ajax Museum is het ontbreken van de korte documentaire die Haanstra ooit maakte over de reis van Ajax naar Madrid, waar de nog niet als Godenzonen bestempelde jongens uit de Meer de Koninklijke versloegen. Met het onvergetelijke beeld waarin Rinus Michels, de Generaal maar zelf ooit ook onderwijzer, op een schoolbord de taktiek uitlegt. Klein filmpje, niet gemaakt voor het grote publiek, maar met grote liefde en in alle bescheidenheid een historisch meesterwerkje over de glorierijkste voetbalclub van Nederland.

In de befaamde filmencyclopedie van Ephraim Katz wordt Bert Haanstra aangeduid als de origineelste en bekendste naoorlogse Nederlandse filmmaker. Een simpel encyclopedie-zinnetje, een onweerspreekbare feitelijkheid, zij het zonder hart. Haanstra was ook de warmste van allemaal.

Peter van Bueren

Naschrift 2016

We vierden het afscheid van Volkskrant-collega Wim de Jong in café Hesp. Er werd ontiegelijk veel gezopen en we bleven daar ook eten. Toen ging de telefoon: Haanstra dood. Met twee collega’s, Willem Ellenbroek voor de correctie, Heleen Beaart voor de opmaak, waggelden we naar de krant. Er lag al een map met artikelen klaar. Eddy Posthuma de Boer, die om de hoek woonde, bracht uit zichzelf een paar mooie foto’s. Binnen een uur heb ik die pagina geschreven. Volkomen nuchter, daarna weer naar Hesp.

Peter van Bueren