22 – Bedrijvige Theo van Gogh: ‘Die dikke pens heb ik van de geldzorgen.’

Leids Dagblad, 27 januari 2001

Theo van Gogh, telg uit een wereldberoemde familie. Zijn tong is scherp, zijn beruchte columns – tegenwoordig op internet – schrijft hij in dezelfde toon. Hij is een begenadigd tv-interviewer met oprechte belangstelling voor zijn gasten. Maar vóór al het andere blijft Van Gogh de dwarse cineast die nooit zal ophouden de burgers te kastijden, op het gevaar af dat slechts een handjevol bioscoopgangers zich aan die behandeling uitlevert. Het zou nu anders moeten gaan met zijn nieuwste opus. Baby Blue, een ingenieuze psychothriller waarvan de maker hoopt dat hij een breed publiek kan bekoren. De bijtende spot heeft een glanzende vorm gekregen.

Theo van Gogh ontvangt in zijn bovenwoning in de Watergraafsmeer. Daar is hij neergestreken om te kunnen leven in de buurt van zijn thans negenjarige zoontje die een straat verderop woont bij de moeder. Theo noemt zijn stek een huis voor doortrekkende troepen. ‘Ik vermaak me prima met de vrouwen. Maar mijn kind vind ik belangrijker en mijn échte leven zit in mijn films.’

De cineast heeft kortom vrede met zijn bestaan als bohémien, zeker als hij het afzet tegen het leven in de dure nieuwbouwwijk van Almere waar zijn film Baby Blue zich heet af te spelen. ‘Het is wel niet echt Almere, we draaiden in Ouderkerk aan de Amstel, maar het gaat om het idee: Suburbia. Daar wil je niet eens dood gevonden worden. Het leuke was, toen we er gingen draaien, hadden we de bedoeling de straat af te zetten. Maar er komt daar geen auto voorbij, geen fiets, niks.’

De filmkunstenaar heeft zich schuin over zijn divan gevleid en ligt erbij als de kedive van Caïro. Theo beaamt dat Baby Blue eigenlijk vooral sterk is als een satirisch portret van een bepaalde manier van modern leven. ‘Je hebt gelijk, maar daar kan ik hem niet op verkopen, noch aan de pers, noch aan het publiek, noch aan de financiers. Die zien het als een extraatje, als ze het al zien. Zeker de financiers gaan puur voor het verhaaltje. En dit verhaal vind ik sterk. Een plot die drie keer een wending neemt die je niet verwacht. Maar je moet goed opletten. Het is geen film waarbij je lui achterover kunt leunen. Niemand is te vertrouwen. Dit is een spel met uitsluitend doorgestoken kaarten.’

Het script werd aangedragen door thrillerauteur Tomas Ross en het behelst de gecompliceerde relatie tussen twee tegenover elkaar woonachtige en overspelige echtparen. Schijnbaar is er van vriendschappelijke co-existentie sprake, in werkelijkheid bedriegen ze elkaar vierdubbel.

Roeland Fernhout en Nienke Römer vormen een Nederlands koppel, Oliver Cotten en Susan Vidler zijn de nieuwe, Engelse buren. Er wordt om vaderschap gevochten en er wordt met levensverzekeringen gefraudeerd. Er vallen drie lijken. Pas in de laatste minuten wordt het patroon duidelijk, maar er liggen dan nog zo veel mogelijkheden open dat de cineast erover denkt een vervolgfilm te gaan maken onder de titel Baby Black.

Vreugde

Theo van Gogh: ‘Het was een vreugde om met die Engelsen te werken. Ik ben drie keer naar Londen geweest om naar acteurs en actrices te kijken. We hadden twee miljoen gulden en hoorden drie weken voor het draaien dat er een paar miljoen bij waren gekomen. Toen hadden we het gevoel: We gaan nu een ster aantrekken. Hetgeen natuurlijk nooit lukt op zo’n korte termijn. Maar we hadden wel twee mensen nodig. Ik ben er heen geweest samen met casting director Job Gosschalk en het was fantastisch om al die bekende gezichten van de Britse tv te zien langs paraderen. Tachtig heb ik er laten opdraven. Veertig acteurs en veertig actrices. Die hadden dus tevoren het script gelezen en moesten uitleggen wat ze ervan zouden kunnen maken. Fascinerend. Toen ik had gekozen voor Susan en Oliver, heb ik hen meteen naar Nederland gehaald en heb ik pagina voor pagina de dialogen met ze doorgenomen om er soepel Engels van te maken. Dat is noodzakelijk, want het gaat over mensen die liegen en bedriegen en dan is het extra belangrijk dat ze echt zijn.’

Zestig procent van de dialogen zijn in het Engels en daar komen ook Roeland Fernhout en Nienke Römer uitstekend mee weg. Daar is grote zorg aan besteed, want Baby Blue moet de internationale markt op. Zeker als je ook in de Engelstalige wereld aan de bak wil komen, mogen dialogen niet stuntelig klinken. Theo van Gogh kan niet begrijpen waarom zijn Nederlandse collega’s daar vaak veel te licht over denken.

‘Ik heb insiders gesproken die Down al hebben gezien, de nieuwe film van Dick Maas. Die kost 26 miljoen gulden. Maar ik hoor dat daar weer van die Nederlanders in rondlopen die dat bedonderde Engels spreken waardoor je er geen bal van gelooft. Dom! Dick Maas is natuurlijk een fantastische regisseur, maar hij is niet geïnteresseerd in acteren. In Do Not Disturb had hij William Hurt, dat is dan een grote ster, maar die deed het enkel voor de poen en dat was te merken ook. 

Echt lachen moet ik om Rudolf van den Berg die nu werkt met Burt Reynolds. Burt heeft meteen gezegd: “Ik acteer al veertig jaar. Jij hoeft mij niks te vertellen!” Een ster hebben is mooi, maar je moet hem als regisseur wel aankunnen. Ik heb geen sterren, maar wel heel goede acteurs met wie tenminste goed te praten viel en die zich lieten prikkelen in hun fantasie.’ Als hij nieuwe koffie gaat inschenken, dwarrelen zijn gedachten even een andere kant op: ‘Die jongen van mij komt hier laatst langs en loopt te zingen “Onze meester is een homo!” Ik zeg tegen hem: “Daar moet jij niet zo raar over doen. Ik heb zelf ook wel eens met kerels in bed gelegen.” Daar werd hij even stil van. Ik heb nou gehoord dat hij op school heeft lopen zingen: “Mijn vader is een homo!” Ach, het is mooi dat hij tenminste zingt.’

Mini-helikopter

Terug naar film. Theo van Gogh, die tot op heden voornamelijk low budget-producties heeft geregisseerd, legt uit wat een lekker gevoel het geeft als er eens een keer niet op de kosten beknibbeld hoeft te worden. Er was zelfs geld voor reclamespots op de televisie, vertelt hij, alsof het een soort godswonder betreft. Toch is het niet alleen maar een voordeel als er ineens meer geld kan worden stuk geslagen.

‘Het betekent ook meer gedoe. Ik kon ineens shots maken met een mini-helikopter die gehuurd werd voor dertigduizend gulden per dag. Dat ding, nog geen meter lang, gaat met een camera de lucht in en wordt radiografisch bestuurd. Zoals een modelvliegtuigje, wat het ook eigenlijk is. Daar kun je alles mee doen en wat hij daar boven filmt, zie ik beneden op een schermpje. Sinds een jaar of vijf is dit the big thing. Alle mannelijke leden van de crew werden weer kleine jongetjes en kwamen daar allemaal bovenop staan alsof ze niks anders te doen hadden.

Maar dan moet je een zeilongeluk filmen en blijkt het helikoptertje alleen de lucht in te kunnen tot windkracht 3. En om een zeilboot te laten omslaan, heb je minstens windkracht 6 nodig. Kortom, het blijft gedonder. Ik moet daar met een serieus gezicht bij staan alsof ik alles onder controle heb, maar denk intussen: Had ik me maar bij tv gehouden. Dan kun je tenminste achter mekaar doordraaien. Een van mijn beste films is nog altijd Hoe Ik Mijn Moeder Vermoordde: anderhalf uur televisie, in twee dagen opgenomen. Alleen maar twee mensen die oorlog met elkaar maken. Dat is mooi.’

Van Gogh heeft het niet zo op techniek en bekent dat hij het liefst sprekende koppen in beeld brengt. Hij is dol op mensen die elkaar harde waarheden inpeperen met rationele of op zijn minst emotionele intelligentie.

‘Ik geloof niet in keukenrealisme. Film moet voor mij een verheviging zijn van de werkelijkheid. Er moeten dingen worden gezegd waar je later nog eens over gaat nadenken. Daarom maak ik zo veel werk van de dialogen. Dat is voor mij de ziel en de adem van de film, niet het camerawerk. Ik wil naar mensen kunnen kijken. Voor de dialogen heb ik, net als eerder voor Blind Date, heerlijk samengewerkt met Kim van Kooten. Zij is hartstikke goed. Je geeft haar een onderwerp, zoals: die kerel heeft zijn moeder in haar kont genaaid. En zij verzint daar dan een lekker scherpe dialoog bij. Blind Date komt nu op de planken. Liz Snoyink en Peter Tuinman gaan het spelen onder regie van Porgy Franssen. Een hele eer voor mij, maar wel dankzij de kracht van Kim. Ik wil binnenkort een film met haar maken omdat ze tevens voortreffelijk acteren kan. De camera houdt van haar. Maar je zou eigenlijk moeten proberen om haar juist niet zo mooi te laten zijn, want dan pas komt de ziel bloot. Schoonheid leidt af.’

Theo heeft nog meer filmplannen. ‘Ik wil ook Sjors & Sjimmie gaan maken. Een gitzwarte komedie over een mannenvriendschap. Een neger en een blanke. Heel wreed maar ook heel leuk. Ik heb daar een erg goed scenario voor gekregen van Koos Terpstra. En ik heb plannen voor Home Is Where The Heart Is, een script dat ik zelf heb gekocht van Gwen Eckhaus die in Baby Blue de nieuwsgierige buurvrouw speelt. 

Het gaat over een jongen van dertien die de minnaar van zijn moeder om zeep helpt. Dat biedt dus een fantastisch moreel dilemma omdat die vrouw moet kiezen: Ga ik levenslang de bak in of die jongen?’

Schraapzucht

Juist omdat hij nog zo veel mooie films wil maken, is Theo van Gogh verbolgen over het afblazen van de fiscale maatregel waarmee sinds het jaar 2000 zo veel extra geld in de filmindustrie werd gepompt. Particuliere beleggers konden investeren in films zonder risico verlies te lijden en met royale perspectieven op rendement van 30 tot 50 procent. Over elf maanden is dat feest voorbij.

‘We hadden bijna een florerend filmklimaat, maar het is binnen een jaar om zeep geholpen door de schraapzucht van een paar producenten. Er is zo veel misbruik van de fiscale maatregel gemaakt door types als Chris Brouwer en Léon de Winter dat het politiek niet overeind viel te houden. De Winter is er nu uitgegooid bij Delta Lloyd omdat hij schermde met contracten en toezeggingen die niet bleken te kloppen. Chris Brouwer maakte The Little Vampire voor 40 miljoen gulden en 39 miljoen verdwijnt naar Duitsland. Hallo! Het ging toch om het stimuleren van de Nederlandse filmindustrie?

Heb je Babs gezien? Die is gemaakt voor vijf miljoen gulden. Ik zie dat en denk: Waar is dat geld dan gebleven? Het is gedraaid op video! Dat heeft geen drol gekost. Hetzelfde met de veelgeprezen Mariken. Die heeft zeven miljoen gekost, maar is gedraaid op 16 millimeter en heeft waardeloos geluid. Ik schat dat er minstens tweeënhalf miljoen in verkeerde zakken is verdwenen. Nu wordt de fiscale regeling afgeschaft per 31 december 2001 en gaan ze een fonds creëren met 100 miljoen gulden, hoor ik van staatssecretaris Rick van der Ploeg. Maar dan zijn we weer terug bij al die subsidiecommissies van vroeger. Jammer, want met de huidige regeling kwam er 500 miljoen gulden beschikbaar.’

Een gevolg van de kortstondige goldrush is dat de kostprijs van films in Nederland met 40 procent is gestegen. ‘En dat blijft zo, terwijl de soufflé intussen in elkaar is gestort. Dat vind ik zo zielig voor iemand als Jos Stelling, die dan wel deugt maar die nu de boot mist op een of andere manier. Dat komt door De Vliegende Hollander, zijn levenswerk dat uit de hand is gelopen omdat er geen goed script was. Daarna maakte hij die film No Trains No Planes, die overal naar festivals moet, maar nergens door de douane komt. Omdat ze daar zo’n filmblik bekijken en lezen wat er op staat: No Trains, No Planes. Dan raakt men in verwarring en stuurt het blik met een auto terug naar Utrecht. Typisch Jos, zoiets.’

Van Gogh Museum

Hij excuseert zich dat hij te veel over geld heeft gepraat. ‘Maar vrijheid is geld en geld is vrijheid. Geld, om te maken wat je wil: interessante films waar dan in Godsnaam maar niet zo veel mensen naartoe gaan. Begrijp je wel? Geldzorgen, dat is waar ik die dikke pens van heb gekregen. Het geloof der vaderen in mijn familie is de sociaaldemocratie. Het gevolg is dat iemand in de jaren vijftig op het onzalige idee is gekomen om 300 schilderijen en 600 tekeningen van Vincent aan de staat weg te schenken, opdat er een museum voor zou worden gebouwd. Daardoor ben ik zes miljard gulden misgelopen ongeveer. Als mijn familie niet zo altruïstisch was geweest, had ik aldoor films achter elkaar kunnen blijven maken. Wat zou dat heerlijk zijn geweest.

Ik stond een keer voor het Veronica-programma Wat Is Het Hier Toch Gezellig in de stromende regen voor het Van Gogh Museum en ik heb geroepen: “Ik wil mijn schilderijen terug, want dan hoef ik dit shitprogramma niet meer te presenteren!” Ik ben nu van plan om een Theo van Gogh Museum te openen. Dat komt dan in de telefoongids te staan pal boven het Vincent van Gogh Museum. Daar laat ik dan alleen maar mijn eigen films zien. Ja, dat lijkt me wel wat.’

De eerste ruzie van Theo was tevens de kortste

Ik geniet de twijfelachtige eer de allereerste vijand te zijn geweest van Theo van Gogh. Binnen de toen voor hem nog kersverse filmwereld althans, want ik kan me onmogelijk voorstellen dat hij in de vierentwintig levensjaren die eraan voorafgingen nooit vijanden had gemaakt. Maar toen zijn debuutfilm Luger in première ging tijdens de eerste editie van de Nederlandse Filmdagen had in Utrecht nog nooit iemand van hem gehoord en maakte hij zijn entree als een donderslag bij heldere hemel. Dat bleek zo zijn stijl te zijn, zouden we snel ontdekken.

Als chroniqueur voor het Utrechts Nieuwsblad ben je allicht verplicht om zeker te rapporteren over donderslagen bij heldere hemel en dus ontkwam ik niet aan het bespiegelen van Luger. Dat gebeurde onder de kop ‘Zieke debuutthriller “Luger” schokt vele festivalgangers.’ Ik citeer mezelf uit de krant van 28 september 1981: ‘Meest opzienbarende manifestatie van jonge filmambities bleek intussen de lange speelfilm “Luger” van Theo van Gogh. In een volgepakte zaal zat het publiek er naar te kijken als koeien naar onweer. Een groep jongens uit Wassenaar liep al sinds de middelbare school rond met de wens een misdaadfilm te maken, die zich afspeelt in donker Den Haag. Met eigen middelen hebben ze het project verwezenlijkt gekregen met Van Gogh als het brein van de onderneming en Willem Hoogenboom, Willem Verboom en Jan-Bernhard Bussemaker als technische uitvoerders.

Het is uitgedraaid op een hele wilde, provocerende film over een mannelijke hoer die in één klap rijk probeert te worden door het kidnappen van een geestelijk gehandicapte miljonairsdochter. Het rare van deze thriller is dat hij via een vindingrijke fotografie en een oorspronkelijke zij het knap warrige montage van beeld en geluid (er is nauwelijks gewerkt met een script) een atmosfeer schept die nogal sterk is. Er is onmiskenbaar talent geïnvesteerd in die merkwaardige vorm van deze film, die je tegelijkertijd volledig verbijstert door de onbezonnen, puberale tendensen van de inhoud. Zorgeloos gesmijt met sick-jokes en een onverantwoorde reeks beledigingen aan het adres van vrouwen, invaliden, joden en negers.’

Dan liet ik nog de scènes onvermeld waarin een vrouw een pistool in de vagina krijgt geschoven en dat er iemand een centrifuge laat ronddraaien met een levende kat erin. Het verslag gaat verder met: ‘Buitengewoon nieuwsgierig waren we ernaar hoe Theo van Gogh de uiterst dubieuze elementen in zijn debuutfilm zou proberen te verantwoorden, maar de jeugdige regisseur bleek een dusdanig stuk in zijn kraag te hebben dat communicatie met het publiek niet mogelijk was.’

Een dag later legden andere medewerkers uit dat alles wat fascistoïde leek aan Luger juist was bedoeld als een aanklacht tegen neofascisme. Op dat moment had ik al lang de meest fantastische ingezonden brief te pakken van mijn hele carrière. Theo had hem – kennelijk weer min of meer of nuchter – geschreven op de achterkant van een Luger-affiche in een vrijwel onleesbaar handschrift in regels van een halve meter breed. Ik heb toen contact gezocht en hem vriendelijk uitgenodigd zijn ongenoegen over mijn artikel iets compacter te formuleren en in elk geval leesbaarder, zodat ze er ook op onze zetterij mee uit de voeten zouden kunnen. Is gebeurd. Hij heeft zich mogen verklaren, compleet met een dringend advies aan mijn hoofdredacteur ten aanzien van diens personeelsbeleid. En toen we elkaar een dag of wat later weer tegen het lijf liepen, hebben we de slappe lach gekregen, bier gedronken en was dus Theo’s eerste vijandschap in de Nederlandse filmwereld tevens de kortste.

De rel was nog warm toen Theo en ik werden uitgenodigd voor een discussie in het Vpro-programma BGTV, dat werd opgenomen in de voormalige snijzaal van het verlaten Binnengasthuis in Amsterdam. Daar hadden Rob Klaasman en Emile Fallaux, die geen van beiden de film gezien bleken te hebben, een boksring gebouwd waarin Theo en ik verondersteld werden elkaar mores te leren.

Dat liep anders. Ik had tevoren gebeld met Theo en gezegd dat ik geen flauw idee had waar ik dat Binnengasthuis moest zoeken. Hij wist het wel en stelde voor dat ik dan eerst naar hem toe zou komen. Dat gebeurde, waarna we gezellig koutend naar dat lege hospitaal zijn gekuierd, onderwijl merkend dat we elkaar best goed lagen. Gevolg was dat Klaasman en Fallaux niet het kooigevecht kregen waarop ze hadden gehoopt, maar raakten opgescheept met een beschaafd gesprek tussen twee heren die op vriendelijke wijze elkaar verschillende ideeën over film deelachtig proberen te maken. Dat was een lelijke tegenvaller voor BGTV.

Maar Fallaux had zijn oren gespitst op het moment dat ik begon over die centrifuge met een levende kat. Daar kwam hij achteraf op terug en ik hoorde hem grinnikend vertellen over ooit iets met goudvissen in een blender. Vond Theo óók grappig, waarna hij even later – omdat hij toch altijd iets te fulmineren moet hebben – hevig begon te schelden op Kees Hin. Die was daar weliswaar helemaal niet aanwezig en had ook nergens iets mee te maken, maar was er volgens Theo toch de schuld van dat Luger niet met terugwerkende kracht gesubsidieerd zou worden door het Filmfonds.

Ik heb beleefd afscheid genomen van iedereen op die spookachtige locatie en mocht later vaststellen dat het enige wat BGTV heeft uitgezonden in verband met Luger de scène met de kat was, samen met Theo die los ging tegen Kees Hin, de zich van geen kwaad bewuste regisseur van Roodkapje verteld door 160 Nederlanders (1976).

Dat was heel typisch Theo van Gogh. Die had vijanden nodig. Toen ik later steeds beter met hem overweg kon, heb ik hem vaak moeten kalmeren. In 1987 had ik gezorgd dat Een dagje naar het strand (1984) was uitgenodigd voor de competitie van het EuropaCinema Festival van Rimini. Ik had daar bovendien gefunctioneerd als lid van de jury die Theo’s film n i e t de hoofdprijs had gegeven, zulks zeer tot zijn ongenoegen. Hij wist tijdens het slotfeest zeker dat de boel voor hem was versjteert door ‘die mof‘ en hij wilde hem te lijf. Ik moest hem tegenhouden en uitleggen: ‘Helemaal fout, Theo. Die Duitser is de zeer nobele Wolf Donner, voormalige directeur van het filmfestival van Berlijn en hij was tijdens ons juryberaad nou juist degene die Terug naar Oegstgeest het hoogst de lucht in had gestoken en hij zei dat jouw film nog buitengewoon mild was geweest over wat de Duitsers tijdens de oorlog allemaal in Holland hadden aangericht.’

Theo was ook een keer over het hoofd gezien tijdens het Nederlands Film Festival en wist toen ook zo zeker dat Jacques van Heijningen de jury zo had gemanipuleerd dat het belangrijkste Kalf terechtkwam bij een film van broer Matthijs. Waarna ik er Theo op wees dat Jacques en Matthijs al geen twintig jaar meer met elkaar hadden gesproken.

Dan wilde hij die dingen van mij wel aannemen, want volgens Theo waren ‘kapelaan Van Bueren’ en ik de enige serieus te nemen filmjournalisten in deze contreien. Dat zei hij in interviews met anderen. Wat de rest van de recensenten betreft, bedacht Van Gogh een jaarlijks uit te reiken Ab Zagt-Bokaal voor de domste criticus van het land.

Ik was geen liefhebber van zijn wrede humor in overigens virtuoos geschreven pamfletten, maar met stijgende bewondering heb ik in de loop van jaren de groei van Theo als media-persoonlijkheid gevolgd. Hij ontwikkelde zich als een eminente en hyperintelligente interviewer. Zowel in Utrecht als Rotterdam bleek hij behendig en persoonlijk zeer betrokken als talkshow master. Dat hij het in Utrecht deed, was zo vreemd niet, want daar heeft hij toch nog drie keer een Gouden Kalf kunnen ophalen. Dat hij het ook in Rotterdam deed, was echt grootmoedig, want dat festival gaf pas na zijn dood blijk het filmwerk van Van Gogh belangwekkend te vinden.

Na die korte aanvaring ten tijde van Luger heb ik hem nooit anders meegemaakt dan hartelijk en belangstellend naar mijn familie. Het maakte dan niet uit wat ik over zijn meest recente film had geschreven. Geloof het of niet: ik heb ooit samen met dat lastpak de Dom van Milaan bezocht, in gezelschap van zijn Heleen en mijn Claire.

Waar was ik toen ik vernam over de moord op Theo? In de Barancas del Cobre, op een steenkoude helling in Mexico. Vroeg in de ochtend werd op de deur geklopt van de blokhut horend bij het motel waarvan de receptionist ons een telegram uit Nederland bracht. Van onze oudste dochter. Het was haar bekend dat wij Theo een warm hart toedroegen en snapte dat we geïnformeerd moesten worden. Ze wist enkel dat we in Creel zouden overnachten en had al drie hotels afgebeld voor ze ons had opgespoord. Heel blij dat ze dat had gedaan. Zo waren we er enigszins op voorbereid toen we op CNN daar Theo zagen liggen onder dat lakentje in de Linnaeusstraat, onmiddellijk gevolgd door de berichten over de herverkiezing van Bush. Het was Allerzielen, het feest van de doden, nergens wordt dat heftiger gevierd dan in Mexico. En overal cactussen.