14 – Robert de Niro: ‘Acteren en politiek moet je gescheiden houden.’

Provinciale Zeeuwse Courant, 15 september 1990

Het meest verbazingwekkende van Robert de Niro op twee meter afstand is zijn nog altijd jongensachtige verschijning. En toch hebben we hem in Raging Bull, The Untouchables en Once Upon A Time in America zeer overtuigend mannen zien spelen van vijftig, zestig en zeventig jaar oud. In levende lijve blijkt hij geen spat te zijn veranderd sinds ik hem zes jaar geleden sprak. ‘Een kwestie van conditie bijhouden’, beweert hij op 9 september 1990.

Taxi Driver was in 1976 de gezamenlijke doorbraakfilm geweest van De Niro en Martin Scorsese. Zes keer hebben ze nu samengewerkt als Goodfellas arriveert. Daarin speelt de New Yorkse acteur de rol van James ‘The Gent’ Conway, een op het oog rustige en elegante gangster, leidsman van de hoofdpersoon en diens beste vriend, maar gaandeweg ontpopt hij zich als een uiterst koelbloedige, doortrapte en wrede schoft.

Ik vraag hem waarin voor hem de uitdaging lag om, na alle kleine en grote criminelen die hij al te zien heeft gegeven onder Coppola, De Palma en Leone, opnieuw een gangster te willen spelen. 

Robert de Niro: ‘Aanvankelijk dacht ik dat ik het niet moest doen. Marty had me gevraagd voor de rol van Henry Hill, het eigenlijke hoofdpersonage over wie Nicholas Pileggi dat boek Wiseguy heeft geschreven. Ik dacht dat ik die rol eigenlijk al een keer had gespeeld in Mean Streets. Ik heb Marty gesuggereerd Ray Liotta te vragen. Voor de rol van Jimmy Conway had Marty gedacht aan Harvey Keitel Dat lukte niet en toen is die rol bij mij terechtgekomen.’

‘Wat mij interesseerde, was dat het dit keer ging om een andere stijl van gangsterfilm. Scorsese is een heel ander type cineast dan Coppola, De Palma of Leone die gefascineerd zijn door meer epische dimensies. Scorsese ging het om het typeren van een levensstijl. Hij heeft andere interesses en ook een ander soort energie. Ik had vijf keer eerder met hem gewerkt en die speciale sfeer die je bij hem altijd aantreft op de set, dat familiegevoel, dat wilde ik graag weer opnieuw meemaken. Het is niet zo dat ik bij hem op vakantie ben, want het is net zo goed hard werken, maar ik ga daar zonder stress naartoe. Marty werkt bij voorkeur met altijd dezelfde mensen, die vrienden van hem zijn en ook van mij. Dat geeft meteen een lekker gevoel, de eerste dag dat je naar de opnamen gaat.’

‘Een verschil met al die eerdere gangsters die ik gespeeld heb, is dat deze Jimmy Conway echt heeft bestaan en ik me over hem heel precies heb kunnen informeren. Dat is interessant, net als bij Raging Bull het geval was. Zoiets als The Godfather was toch meer vergelijkbaar met het klassieke toneel. Goodfellas zoekt meer realisme, het werkelijk alledaagse leven tot op het platvloerse af. Dat vereist dus ook een aangepaste stijl van acteren. Ik kon me bij Pileggi, de schrijver van het boek, precies laten informeren over allerlei details. In dat boek zelf was overigens mijn personage, Jimmy Conway, al erg scherp getekend. De echte Henry Hill heeft me vaak opgebeld met allerlei tips en raadgevingen. Zelfs tijdens het draaien hadden we telefonisch contact. Ik had een telefoon in mijn camper en was dan in staat, vlak voor we een of twee moeilijke scènes moesten draaien waar ik nog op zat te broeden, om van Henry Hill zelf te horen hoe het in werkelijkheid was geweest en hoe míjn personage toen had gereageerd. Zoiets is onbetaalbare informatie als je je spel perfect probeert te krijgen. En dat wil niet zeggen dat alles wat er over die man werd verteld, ik dan ook ga toepassen. Maar van de tien gegevens die me worden aangereikt, kan ik er één gebruiken. Misschien niet meer dan een kleine nuance, een enkel gebaar, maar dat kan erg nuttig zijn.’

‘Echt iemand imiteren, is natuurlijk de bedoeling niet. Je speelt een rol. Dat heb ik ook nogal eens moeten uitleggen na mijn eerdere maffia-rollen. Dan kreeg ik wel eens commentaar van een of andere maffioso, zo van je had dit of dat meer zus of zo moeten spelen. Problemen heb ik overigens nooit met ze gehad, Ze vinden het enig als er films over hen worden gemaakt. Ik denk dat door The Godfather de georganiseerde misdaad eerder aan prestige heeft gewonnen dan verloren. Nee, ik ben niet bang van ze. Ik heb niets te vrezen. Die jongens worden vooral onaangenaam tegen iemand die geld van ze heeft geleend en niet kan terugbetalen. Dan willen ze een stuk van je restaurant, dan raak je verstrikt en zink je langzaam weg. Zoals je in Goodfellas te zien krijgt.’

Robert de Niro is van plan zelf films te gaan produceren en regisseren: ‘Alle soorten films. Ik kan er nog niet veel over zeggen. Er worden op het moment zo’n stuk of veertien projecten ontwikkeld, maar als er twee of drie werkelijk tot stand komen, hebben we geluk gehad. Ik zou willen werken met jong nieuw talent. Er moet ruimte worden gemaakt voor experimenten. Ik wil niet zo zeer een nieuwe studio openen, als wel een centrum creëren waar mensen van filmscholen terecht kunnen, waar symposia georganiseerd worden, waar ook vooral films te zien zijn en waar dan ook een productieafdeling bij is inbegrepen en een groep mensen die kunnen helpen bij het ontwikkelen van scripts. Ja, het is wel enigszins verglijkbaar met wat Coppola heeft geprobeerd met Zoetrope, ik heb het er ook met Francis over gehad. Daarom weet ik dat ik voor speciaal één ding moet uitkijken en dat is dat ik niet te veel hooi op mijn vork neem.’

‘Ik heb nu ook het gevoel gekregen dat het tijd wordt om zelfs eens te gaan regisseren. Eens uit te drukken wat er in mijn eigen hoofd omgaat. Dat is een andere betrokkenheid. Een regisseur staat altijd op de set. Een acteur niet. Ik blijf nooit rondhangen als ik daar niet nodig ben, want dat zou afleidend kunnen werken voor de mensen die daar wel noodzakelijk aanwezig zijn. Dan zit ik liever in mijn camper en kan nog eens wat bellen of lezen. Een regisseur evenwel staat altijd in de volte van de opnamen als een kapitein op de brug. Die houdt alles precies bij en blijft iedere seconde betrokken bij wat er moet gebeuren. Dat is het soort stimulerende aandacht dat ook ik nodig heb. Dat komt mijn acteren ten goede. Bij de film die ik hoop te regisseren, A Bronx Tale – over opgroeien in die New Yorkse wijk – heb ik dan drie functies, want ik produceer tevens en speel een bijrol mee. Ik denk niet dat het voor mij zo’n geweldige toer zal zijn om over te stappen naar de regie-stoel. Ik loop al zo lang mee dat ik echt wel weet wat er omgaat op een set.’

Maar produceren is wel even een andere kwestie. Want De Niro zegt zich nog nooit te hebben verdiept in de verhoudingen tussen baten en lasten.

‘Nooit heb ik me er druk over gemaakt of een film waaraan ik had meegewerkt vervolgens wel of niet een kassucces werd. Want waarom zou ik? Ik word doorgaans uitstekend betaald en doe wat ik wil. Een schrijver werkt met zijn pen, een schilder heeft zijn verf en ik hou het bij acteren. Ik zegt altijd tegen Marty dat we zo gelukkig zijn dat we dit zo kunnen maken zoals we willen. Als het dan nog commercieel succesvol blijkt uit te pakken ook: great! Als dat niet het geval is, liggen we er echt geen nacht wakker van. We willen niet dat iemand verlies lijdt aan een film van ons, maar het belangrijkste is dat het blijvertjes zijn. Dat het films zijn waar men ook over twintig jaar nog met respect en genoegen naar zal kijken en die dan nog steeds betekenis hebben.’

‘Tegenwoordig zie je steeds vaker peperdure films worden gemaakt waarvan het belangrijk is dat ze binnen de kortste keren hun gigantische kosten terugverdienen omdat er anders mensen bankroet gaan. Zo’n film waarvan over twintig jaar wordt gezegd: “Ja, die was heel succesvol indertijd.” Terwijl die film verder in geen enkel opzicht meer tot de verbeelding spreekt. Zulke producties interesseren mij niet. Maar het is waar, straks als ik zelf ga produceren, zal ik nog steeds op die manier tegen de industrie aankijken, maar het wordt dan wel degelijk tevens mijn zorg dat films hun geld terug verdienen. Als ik A Bronx Tale ga maken, ben ik verantwoordelijk voor de vijftien miljoen dollar die dat gaat kosten. Dat terugverdienen heeft overigens vaak alles te maken met hoe een film in de markt wordt gezet. King of Comedy werd destijds uitgebracht op een manier dat het grote publiek er iets heel anders van verwachtte dan het in werkelijkheid was. Een film die publiek teleurstelt, wordt meteen van het programma gehaald en valt dan ter plekke morsdood. Ik zie liever dat zo’n werkstuk wat kalmer en kieser wordt uitgebracht en dan langzaam kan opbouwen bij de liefhebbers.’

Als de creaties van de laatste tijd waarover hij het meest tevreden is, noemt Robert de Niro de drie rollen die hij het laatste heeft gespeeld: ‘Ik ben dik tevreden over Goodfellas en over de film Awakenings die ik recent heb gemaakt met Penny Marshall. Die gaat over de behandeling in de jaren dertig van patiënten met de ziekte van Parkinson. Verder heb ik inmiddels Guilty By Suspicion gedaan onder regie van Irwin Winkler, dat is zijn regiedebuut. Hij was producent van onder meer vijf films waarbij ik was betrokken. Ik speel hier een regisseur die in de periode van het McCarthyisme op de zwarte lijst terechtkomt.’

Het feit dat Robert de Niro waarschijnlijk wel de meest bewonderde filmacteur van de wereld is, geeft hem niet het gevoel dat hij bijzondere verantwoordelijkheden zou moeten hebben ten opzichte van zijn publiek of de rest van de mensheid.

‘Ik zie wel dat het mogelijk is om je functioneren als beroemd acteur in dienst te stellen van hogere doeleinden. Alleen zou ik niet weten hoe ik dat kan doen op een verantwoorde manier. Je moet daarom dat soort zaken gescheiden houden. Als ik een script lees in verband met een rol die men mij heeft aangeboden, dan moet ik niet ideologisch hoeven te denken. Ik moet dan zuiver en alleen naar die rol kunnen kijken vanuit de mogelijkheden die ik er als acteur in kan vinden. Of me dat nu aanstaat of niet. Daar denk ik dan het juiste instinct voor te hebben. Moet ik bij mijn afweging meer dingen in consideratie nemen, dan raak ik in verwarring. Dan kom ik er niet meer uit en ontstaat het gevaar dat ik om goede redenen zou gaan meewerken aan een film die artistiek niet deugt of dat ik om respectabele redenen een rol accepteer waarmee ik helemaal niet uit de voeten kan. Dan begeef ik me op glad ijs. Ik wil me dus met mijn filmwerk alleen verantwoordelijk voelen voor mezelf, niet voor de rest van de wereld. Intussen heb ik een zeer levendige belangstelling voor politiek. Er is weinig wat me de laatste tijd zo heeft geïmponeerd als een paar maanden geleden mijn ontmoeting met Václav Havel. Ik vertelde hem dat toen hij de laatste keer werd gearresteerd, dat was twee jaar geleden of zo, ik naar het Tsjechische consulaat in New York was gegaan om te protesteren. En dat het ongelooflijk is om hem dan anderhalf jaar later terug te vinden als eerste burger van dat land. Een van zijn adviseurs is een scriptschrijver en een van zijn veiligheidsmannen is een voormalige stuntman. En die scriptschrijver adviseert hem nu over politieke kwesties, de economie van het land, de defensie. Fantastisch is dat. Heel indrukwekkend.’

Zes keer hebben Martin Scorsese en Robert de Niro nu samengewerkt. De vijfde keer was voor de ongelukkig uitgepakte King of Comedy in 1983, waarna sterregisseur en steracteur besloten hadden maar eens een flinke tijd ieder hun eigen gang te gaan. De tevredenheid over Goodfellas nu blijkt nog het beste uit het feit dat al tot een zevende samenwerking is besloten. Binnenkort beginnen de opnamen voor een remake van de klassieke thriller Cape Fear. Martin Scorsese achter de camera en Robert de Niro voorlopig alleen nog ervoor.

Typisch katholiek

In de competitie van het Filmfestival van Venetië in 1990 staken er twee films boven alle andere uit: An Angel At My Table, van Jane Campion en Goodfellas, van Martin Scorsese. Met de Zweedse filmwetenschapper Anne-Lena Wibom in de jury, naast drie vrouwelijke regisseurs (Maria Luisa Bemberg, Kira Muratova en Ula Stöckl), leken de kansen op winst voor Jane Campion heel gunstig te liggen, vooral omdat je als man haar film net zo goed subliem kon vinden.

De andere juryleden waren de voormalige Cannes-directeur Gilles Jacob, criticus Eduardo Bruno, regisseur Alberto Lattuada en acteur Omar Sharif. Bij hen zou Goodfellas licht favoriet zijn geweest. Maar omdat er onder de dames bonje ontstond als gevolg van verschillende feministische bloedgroepen, liep het toch uit op een staken van stemmen, waarna juryvoorzitter Gore Vidal als compromis de Gouden Leeuw doordrukte voor Rosencrantz and Guildenstern Are Dead, van Vidals land- en vakgenoot Tom Stoppard.

Die had naam vergaard als schrijver maar hij had nooit eerder een film geregisseerd. En hij heeft het ook nooit meer nóg eens geprobeerd, want ondanks het winnen van de Gouden Leeuw was voor de hele wereld duidelijk dat hij er geen kaas van had gegeten. Rosencrantz & Guildenstern werden Dead en wel meteen ter plekke begraven. Bij de slordige zestig A-festivals die ik heb bijgelopen, heb ik nooit zo veel verbijstering bij critici en andere festivalgangers meegemaakt als met deze jury-uitslag. Want An Angel at My Table als winnaar zou voor iedereen acceptabel zijn geweest, terwijl hetzelfde kon worden gezegd van Goodfellas. Maar Campion moest het doen met de Speciale juryprijs en Scorsese met de regieprijs.

Toen in 2007 ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig bestaan van de Kring van Nederlandse Filmjournalisten een poll werd georganiseerd, kwam nou eens één keer niet Citizen Kane uit de bus als beste film aller tijden maar Goodfellas. Ik was maar wat blij dat ik destijds in Venetië zowel de Niro als Scorsese had kunnen interviewen. Beide verhalen werden overigens niet alleen in het Nederlands maar ook in het Deens gepubliceerd. Dat gebeurde in het tijdschrift 1000 ØJNE, dat eigendom was mijn festivalvriend Peter Refn, die ook nog distributeur was en eigenaar van een paar grote bioscopen in Kopenhagen. Die publicatie heeft nog wel wat speciaals teweeggebracht in Denemarken, aangezien geen van de Deense collega’s in Venetië een interviewafspraak had weten te regelen. En toen zagen ze ineens dat 1000 ØJNE vier grote pagina’s had leeggeruimd voor een dubbelinterview dat was binnen geritseld via een Nederlandse U-bocht.

Dat was overigens eens maar nooit weer. Normaal tik ik een bandje uit en alles wat je in het Engels hoort, zet je meteen om in bruikbaar Nederlands en daarna ga je slijpen en boetseren. Hier was ik dus gedwongen het hele bandje uit te tikken in het Engels, waarbij alles perfect in die taal moest kloppen omdat het anders te ingewikkeld werd voor een zekere Ilse Haugaard die er weer Deens van moest maken.

Venetië is trouwens altijd mijn favoriete festival geweest, tussen 1980 en 2006 heb ik geen editie gemist. Het voelde er altijd aan als feest. Met betere programma’s dan ‘Berlijn’, waar ik slechts een keer of tien ben heen geweest. En niet die hele zware druk en krankzinnige hectiek van ‘Cannes’, waar ik altijd uitgeput vandaan kwam. De zwoele nazomer op het Lido di Venezia en al dat water er om- en dwars doorheen, het dempt alle stress. En dan al dat lekkere eten, de terrasjes, de prettige omgang met Italianen, de nabijheid van een prachtige zee en een programma dat overzichtelijk was en niet overdreven zwaar. Ik kwam altijd verkwikt terug op de redactie met een soort schuldgevoel, terwijl ik me toch uit de naad had gewerkt.

Onder die aangename omstandigheden is dus feitelijk ook de Kring van Nederlandse Filmjournalisten geboren. Ik had het al bedacht en min of meer aangekondigd toen ik tijdens de eerste editie van het Nederlands Filmfestival in Utrecht in 1981 de Persprijs organiseerde. Het diende voor mij een groot persoonlijk belang, want in die dagen werden persvoorstellingen in Amsterdam te hooi en te gras georganiseerd op verschillende plekken en zonder enige coördinatie. Om 10.30 uur eentje op het Damrak, om 14.00 uur een in de Tolstraat en daarna om 16.30 uur nog eentje op de Haarlemmerdijk.

Voor Amsterdamse collega’s op de fiets was het nog te doen. Die konden tussendoor nog even naar de redactie of een collega sturen. Maar ik als solist uit Utrecht kon soms tussen de middag twee uur in het Vondelpark gaan hinkelen voor er weer eens iets te doen viel. Hetzelfde gold voor mijn collega’s Dick Ouwendijk, Piet Ruivenkamp, Otto Milo en Jacques Frenkel uit Den Haag, hoewel soms ook wel eens persvoorstellingen in die stad werden georganiseerd. Fred Raadman moest uit Hilversum komen, Jos Kessels (ja, die) uit Best in Noord-Brabant. Dit alles moest naar mijn mening geordend en gestroomlijnd worden, met zo veel mogelijk persvoorstellingen aansluitend en in dezelfde zaal. Als je daarover met de toenmalige Bioscoopbond in onderhandeling wilde, moest je namens het collectief kunnen spreken en daarvoor diende die KNF te worden opgericht.

Dat was dus waarover we het hadden op het terras van Restaurante Ai Artisti, met Peter van Bueren en Hans Beerekamp en mogelijk ook Piet Ruivenkamp, hoewel die vaak afwezig was omdat hij moest zoeken naar sleuteltjes van zijn koffers of zo. Hij was altijd wel iets kwijt. Zijn vrouw zou per expres reservesleuteltjes opsturen. En nadat Piet gedurende een week er steeds vreemder uit ging zien en ruiken en uiteindelijk in wanhoop het slot van zijn koffer had laten openbreken, zijn prompt de dag erna die sleuteltjes op het Lido gearriveerd.

Wat was dat toch met Haagse filmjournalisten in het buitenland? De eerste keer dat Bert Jansma, van Het Binnenhof, naar Cannes was gekomen, werd hij meteen in het holst van de nacht na uitvoerig kroegbezoek met een stomp voorwerp op zijn hoofd geslagen en beroofd. De collega’s hebben gelapt voor een trosje druiven en een bosje fresia’s, die ik persoonlijk naar Bert ging brengen in het ziekenhuis van Cannes. Hij lag er bij zoals je dat alleen in stripverhalen ziet. Kop helemaal in het verband, op zijn oogjes en snor na.

Een jaar later was Bert weer dapper present, om opnieuw in het holst van de nacht op zijn hoofd te worden geslagen. Maar toen werd er niet meer gelapt. Je kunt wel bezig blijven met die hardleerse Hagenaars. Daarna is Bert nooit meer in Cannes teruggekeerd. Toen hij inmiddels was terechtgekomen bij De Haagse Courant als fusiedagblad namen ze mijn GPD-verslagen mee. Wel zo voorzichtig. Ik ben in Cannes nooit op mijn hoofd geslagen en al helemaal niet op het Lido van Venetië, want dat was de veiligste plek op aarde.

Tijdens ons overleg aldaar over de KNF in oprichting had ik gestipuleerd dat het van het grootste belang was om de hele linie vertegenwoordigd te krijgen van links (Skrien, Volkskrant) naar rechts (tot en met NRC, Telegraaf en Simon van Collem) en ik heb er een persoonlijke missie van gemaakt dat te laten lukken. Aan de pasta bij Ristorante Ai Artisti zag ik drie tafeltjes verderop een man zitten van wie ik vermoedde dat hij een Franse criticus was die wel wist hoe die FIPRESCI in elkaar zat, de internationale club van filmcritici. Het bleek helemaal in de roos: die man was Marcel Martin, toenmalig secretaris van de FIPRESCI. Ik sprak met hem af dat hij me de statuten zou opsturen van zowel de Franse vereniging van critici als van de internationale organisatie. Is gebeurd. Met die papieren op tafel hebben we de statuten van de KNF in de steigers gezet en tevens de weg naar FIPRESCI opengelegd, waardoor tot op de dag van vandaag Nederlandse filmcritici gefaciliteerd worden voor jurydeelname op festivals overal in de wereld.

Ik heb ook van meet af aan het belang ervan ingezien om Peter van Bueren als voorzitter naar voren te schuiven, want hij was van ons degene die als beste andere mensen omver kon lullen en van wie al die distributeurs en exploitanten het bangst waren, omdat voor hen de Volkskrant (als het om kritiekgevoelige films gaat, dat zijn ze lang niet allemaal) altijd de belangrijkste publicatie is geweest, ongeacht wie in de spits speelt. Dat was ook zo toen eerder Bob Bertina daar zat, of later Ronald Ockhuysen.

Van de KNF werd ik de eerste secretaris en na afloop van de begintermijn de tweede voorzitter. Ik kon in die jaren prima met Peter overweg. Dat is later wat verlopen, toen hij zag dat ik niet ophield met groeien. Met collega’s die te veel aandacht dreigen te krijgen, had hij altijd moeite.

En nu moet ik iets heel lelijks bekennen. Peter was al voorzitter geweest en ik ook, waarna het logisch was als we Hans Beerekamp vervolgens aan de beurt zouden laten komen. Maar de man van de Volkskrant en die van de NRC waren intussen gebrouilleerd geraakt. Over helemaal niks, naar mijn mening. Peter en zijn Volkskrant waren volgens Hans ‘typisch katholiek’ gebleken in een Tarkovski-recensie en toen waren de rapen gaar, wel vijfentwintig jaar lang.

Als Hans mij zoiets zou hebben toegevoegd – ik werd net zo goed ooit gedoopt zonder daar later nog een boodschap aan te hebben – was ik wellicht ook kwaad geworden. Misschien wel twee dagen lang! Maar een heel leven? Peter wilde gewoon mensen dwingen om te kiezen, vóór hem en tégen Hans Beerekamp. Elke andere aanleiding zou als stok ook goed genoeg zijn geweest. Omdat de eeuwige strateeg Peter van Bueren dacht dat hij er voordeel uit kon halen, te beginnen in ‘Rotterdam’, zijn álles. 

Qua nestgeur, filmgevoeligheid en smaak, zat ik veel dichter bij Peter dan bij Hans. Hoe het ook zij, hij stelde voor dat ik niet Beerekamp als mijn opvolger naar voren zou schuiven, maar opnieuw hem, Peter, terwijl hij dus al gewéést was. En toen heb ik inderdaad het voorstel uitgevoerd van de onverbeterlijke intrigant die Peter altijd is gebleven. Het lijkt verdorie wel of je Poetin en Medvedev bezig ziet, maar dan bij een clubje brave filmliefhebbers. Schande, Van Lierop, dat je daarin toen bent meegegaan… Het is water onder de brug, maar toch: sorry, Hans!