13 – Filmfestival in Rio de Janeiro: dansen op de vulkaan

Utrechts Nieuwsblad, 10 december 1988

Rio de Janeiro is failliet. De Braziliaanse staatsschuld is opgelopen tot 130 miljard dollar. Elke dag opnieuw wordt de cruzeiro een procent minder waard. Op Copacabana blijven de lampen 24 uur per etmaal branden omdat er bij het gemeentelijke energiebedrijf gestaakt wordt. In geen maanden zijn er salarissen uitbetaald. Recente gemeenteraadsverkiezingen hebben een zo spectaculaire winst van links opgeleverd dat militair ingrijpen gevreesd wordt. 

Een onwerkelijk décor voor een filmfestival in hoe dan ook feeëriek Rio, met een finale in een zwaarbewaakte citadel. Groot feest op het fort van Copacabana. Op de ver in de oceaan uitlopende rotsformatie vindt de oorverdovende apotheose plaats van het vijfde Filmfestival van Rio de Janeiro. Vanuit een gigantische bunker met ronde, in het maanlicht glanzende geschutskoepels houden vier reusachtige vuurmonden het symfonieorkest onder schot dat zich evenwel niet intimideren laat en de branding ruimschoots overstemt met Tsjaikovski’s Ouverture 1812.

De slotpassage bezorgt me de schrik van mijn leven, omdat ik die nooit eerder gehoord had zoals de componist hem echt wilde hebben en zoals hij hier wel degelijk wordt uitgevoerd: met solistische bijdragen van echte kanonnen. En tegelijkertijd sproeit een machtig, niet door Tsjaikovski voorgeschreven vuurwerk door het zwerk en verhoogt nog eens de sprookjesachtigheid van wat toch al het meest fameuze strand ter wereld is.

Copacabana! Populair is die voorstelling van een onmetelijk lang lint van spierwit zand, waar duizend tweelingzusjes van Florence Griffith, gekleed in achteloze centimetertjes textiel, voortdurend proberen om geniaal voetballende jongens uit hun concentratie te halen. Het vooroordeel blijkt perfect te kloppen. ‘s Avonds verdwijnen de meisjes, maar vanuit mijn hotelsuite op de 19de verdieping zie ik hoe ‘s nachts om vier uur nog op het helverlichte strand jongetjes van twaalf zich uitputten in prachtig voetbal met fabuleuze combinaties en een verbluffende techniek op hun blote pootjes. De schijnwerpers branden trouwens ook overdag, want de gemeentelijke elektriciteitsbeambten zijn in staking en welgeren wat dan ook uit te schakelen. Nooit zo iets absurds gezien, want nergens ter wereld zijn lampen zo overbodig als op Copacabana in de volle zon.

Copacabana! Een naam die zingt, de samba danst en ruikt naar kokosnoten, die daar trouwens groen zijn en aanmerkelijk lekkerder smaken dan bruine. Rio de Janeiro! Ook zo’n magisch klinkende klank. Maar de stad – zo mooi als zij inderdaad hoort te zijn – is tegelijkertijd ook nog heel wat anders: een hogedrukketel waar de laatste jaren de sociale, politieke en economische problemen zijn uitgegroeid tot niet meer te hanteren of te camoufleren proporties. De overgrote meerderheid van de acht miljoen inwoners is gewikkeld in een per dag zwaarder wordende strijd om het bestaan, als gevolg van een inflatie die momenteel een procent per dag bedraagt en voor 1988 cumulatief geraamd wordt op bijna 1000 procent. Rio de Janeiro staat bij binnenlandse geldschieters voor rum 260 miljoen gulden in het krijt en dan nog eens voor ruim 300 miljoen in het buitenland. De stad heeft zich in september bankroet laten verklaren. Sinds die tijd zijn alle publieke werken stilgelegd en hebben de 114.000 werknemers van de gemeente geen salaris meer ontvangen. Stakingen en geplunderde supermarkten zijn al het gevolg geweest. Maar op de stranden blijven de lampen branden bij 41 graden in de schaduw.

Dictatuur

Na 21 jaar van militaire dictatuur heeft Brazilië al drie jaar een burgerregering en die blijkt de problemen niet aan te kunnen. De gemeenteraadsverkiezingen van 15 november hebben spectaculaire winsten opgeleverd voor de linkse oppositie. Het gevaar is nu verre van denkbeeldig dat de nog altijd invloedrijke militairen de macht alsnog zullen grijpen via een coup zoals in 1964, om te voorkomen dat over elf maanden een populaire linkse politicus als Ignacio da Silva tot president wordt gekozen

Dit soort overwegingen geven een wat sinister karakter aan het militaire decorum tijdens de slotceremonie van het Filmfestival. Uitnodigingen die moesten worden ingeleverd bij gewapende wachten aan de kazernepoort. Ik herinner me mijn onbehaaglijk gevoel toen ik de eerste festivaldag ontdekte dat het perscentrum eveneens in dit fort was ondergebracht, dat ik mijn deelnemersbadge en paperassen bij wijze van spreken moest ophalen bij de foerier en de tikmachines opgesteld zag staan in een voormalige kruitkamer. Vanavond: militairen in gala. Een toespraak door de garnizoenscommandant De Gouden en Zilveren Toekans zijn uitgereikt: de Chinese film Woman Demon Woman valt de hoogste eer te beurt en cineaste Huang Shuqin bedankt uitbundig heel ‘Lio’ en heel ‘Blasil’.

Het doet me genoegen dat ze heeft gewonnen. In de persjury had ik vergeefs een lans gebroken voor de kwaliteiten van Woman Demon Woman. Een wondermooie film over een meisje dat met grenzeloze passie en inzet, en ondanks louterende sociale en emotionele tegenslagen zich weet op te werken tot de eerste toneelactrice die het recht verwierf de rol te spelen van Zhong Kui die – als vreeswekkende maar goedaardige demon – hoofdpersoon is van legendes en Chinese opera’s. Tijdens het jury-beraad betoog ik dat de vervlechting van theater en cinema in Woman Demon Woman van uniek esthetisch niveau is, dat het emancipatorische aspect van de vertelling me erg aanspreekt en dat de hoofdrol fabuleus wordt gespeeld. Maar ik verlies het van collega’s uit Polen en Duitsland die de Argentijn Solanas willen bekronen voor zijn film Sur, ook al doet die hier in Rio niet eens mee aan de competitie en ook al werd die een half jaar geleden al bekroond in Cannes.

Sur gaat over een politieke gevangene en de traumatische effecten die zijn vreselijke ervaringen ook later nog hebben op zijn huwelijk. Men vindt dat juist hier in Zuid-Amerika niet genoeg gewaarschuwd kan worden tegen militaire dictaturen en Solanas doet dat. Maar Sur is tevens een film die helaas naar mijn smaak te zeer zwelgt in blauw licht op pittoreske locaties, voortdurende rookgordijnen en andere stilistische trucs uit de wereld van de videoclip.

Een afscheidsreceptie in de officiers mess. Het balkon biedt een adembenemend uitzicht over het Copacabana-strand en de verlichte berg die vermaard is als het ‘Suikerbrood’. Overdag heb ik gezien hoe milieuactivisten met doodsverachting een flank van de berg voorzien hebben van de in gigantische letters uitgevoerde noodkreet ‘Redt de Amazone!’ Regina, een van die activisten, had het me nog eens uitgelegd: de stuwdammen die indianen, flora en fauna bedreigen. De gigantische verbrandingen van oerwoud die cultuurgrond moeten opleveren, maar intussen gaten veroorzaken in de ozonlaag.

Heerlijke hapjes in overvloed intussen. Whisky, cachaca en voortreffelijke wijn uit Chili. De handelsbetrekkingen met het land van Pinochet zijn uitstekend. Regina is er trouwens ook weer, een en al uitbundigheid, geen problemen met de ozonlaag vanavond. Feesten zoals op dit fort, dat zijn de meeste Brazilianen afgeleerd de laatste jaren, terwijl men over de toekomst maar in een ding zeker kan zijn: volgend jaar zal men nog weer armer zijn. Je vraagt je af wat er eigenlijk te vieren valt, want het is maar zeer de vraag of er volgend jaar een zesde Festrio zal kunnen plaatsvinden. Dit lijkt dansen op de vulkaan, zeg ik op het balkon tegen een poes die vlak bij me is komen zitten op de dakpannen van het arsenaal. Poes begrijpt me meteen en knikt instemmend, met een blik barstensvol van het soort melancholie dat hier ‘saudade’ heet. Ik besluit de Chinezen te gaan feliciteren met het winnen van de Gouden Toekan.

De Chinezen (onder een groot schilderij van een generaal die dit fort ooit met succes heeft verdedigd) hebben pret voor tien. Wat heel bescheiden is, want ze zijn minstens met zijn twintigen. Ik maak kennis met Xu Shouli, hoofdrolspeelster van Woman Demon Human. Veel lachen, weinig begrijpen. Anderen Chinezen komen erbij. Eentje spreekt een paar woorden Engels. ‘Plesident Lubbels,’ hoor ik Xu Shouli zeggen, en nog wat. Vervolgens wordt me duidelijk gemaakt dat de actrice onlangs in China aan onze eerste minister werd voorgesteld en van mij nu verlangt dat ik die man straks terug in Holland de groeten ga doen. Gul beloof ik het zonder blikken of blozen en ik begin over het Film Festival Rotterdam, omdat ik me een Chinese persconferentie meen te herinneren, twee jaar geleden, waar ook Xu Shouli bij aanwezig was. Ineens pakt ze mijn pols en zegt ‘Huub Bals!’ Vervolgens vouwt ze haar gestrekte handjes tegen elkaar en legt die tegen de zijkant van haar hoofd dat ze vervolgens scheef houdt, terwijl ze haar ogen sluit. Dan trekt ze een heel treurig gezicht. Met een schok begrijp ik de pantomime… ‘Yes, Huub sleeps!’… Mijn gemoed schiet vol en ik wend me af. Barstensvol ‘saudade’.

Het is niet de enige keer dat ik 10.000 kilometer van huis aan mijn ontslapen stadgenoot herinnerd wordt. Later ontmoet ik de cineast Bianchi wiens laatste werkstuk in juni nog net door Huub Bals zelf geselecteerd kon worden voor het komende festival. Hopelijk is Bianchi’s film beter dan de Braziliaanse films die ik nu in Rio heb gezien. Slechts één productie beviel me wel: Lili, ster van de misdaad, geregisseerd door Lui Farias. Over een weduwe die het criminele pad bewandelt met even veel lef en meedogenloosheid als met door God geschapen gratie. Haar privé-guerilla tegen een hypochondrische smeris heeft uiteindelijk tot gevolg dat die twee zich met elkaar verzoenen en meer dan dat. Frappant is de gepeperde mixage van humor en bruut geweld door zowel criminelen als politie. Die film, zo wordt mij uitgelegd, is daarmee heel karakteristiek voor Rio.

Sirenes

Rio is een swingende stad, vol aardige en goedlachse mensen, maar de tegenstellingen tussen arm en rijk worden groter met de dag. Speciaal door de huidige crisis die mensen met geld in staat stelt zich stinkend rijk te speculeren, terwijl de middenklasse (mensen met vaste salarissen) de tol betalen en afglijden tot de groep proletariërs die altijd al van de hand in de tand leefden. Zij wonen in de ‘favelas’, de her en der in de stad op bergbulten samengeperste krottenwijken.

Rio is niet precies een veilige oord. Het meest moet je oppassen voor ‘pivetes’: groepjes oudere kinderen die niet meer thuiskomen, zwerven door de stad, slapen op het strand (of daar voetballen) en die aanrandingen weten te volvoeren met feilloze trefzekerheid en de snelheid van bolbliksems. Ik kende ze al uit Hector Babenco’s diep aangrijpende film Pixote. Ik heb ze nu zien slapen onder kranten in telefooncellen en gearresteerd zien worden door politiemannen met grote revolvers en patroongordels in western-stijl. Politiesirenes hoor je de godganselijke dag. Het tv-journaal wemelt van bloedige arrestatie-reportages. Een krant meldt dat er tijdens een politie overval op een ‘favela’ een agent is vermoord. Ik lees een dag later dat de politie terug is geweest, met nu tien dode burgers als gevolg.

‘Het valt allemaal best mee,’ zegt mijn taxichauffeur Abel die me naar Corcovado (de berg met Jezusbeeld) gebracht heeft, van waaruit je waanzinnig mooie uitzichten hebt over Rio. Abel die studeert voor het diploma toeristengids, zegt dat de armoede erger lijkt dan hij is en dat criminaliteit hier zeker niet groter is dan in New York. ‘Men leeft hier alleen wat makkelijker en als je goed naar die krotten kijkt, zie je overal televisies-antennes.’

We rijden over een heuvelrug die het meer welvarende Zuid-Rio scheidt van Noord. Een doodstille weg door uitbundig tropische vegetatie. Ineens duikt rechts het panorama op van een omvangrijke ‘favela’. Een enkele berghelling waarop 400.000 mensen wonen onder erbarmelijke omstandigheden. Ik vraag Abel om te stoppen, zodat ik kan kijken naar de tv-antennes die hij me beloofd had. Mijn chauffeur raadt het af en hij wijst veelbetekenend naar tien meter verderop. Daar zitten vier zwarte jongetjes op een muurtje.

Abel vertelt meer verhalen waar ik zo het mijne van denk. Over de gemeenteraadsverkiezingen bij voorbeeld, toen in Rio tien procent van de stemmen werden uitgebracht op Tiao, geen politieke partij, maar een aap uit de dierentuin. En over de partij van de militairen die campagne heeft gevoerd onder het motto: ‘We waren gelukkig, maar wisten het niet.’

Mijn chauffeur vertelt dat hij indertijd in het leger zat. Hij was para-commando en heeft nogal wat overlevingstochten gemaakt in het Amazonegebied. De hemel weet wat hij nog meer allemaal heeft meegemaakt, maar hij licht toe: ‘Kijk. Onder de dictatuur werden we natuurlijk bestolen. Maar dat was door de militairen en daar zijn er niet zo heel veel van. Nu hebben we dan democratie en dat betekent dat je door iedereen wordt bestolen.’ En dat is een gelijk dat Abel meteen bewijzen kan als ik met hem moet afrekenen. Hij laat me zeker vijf keer te veel betalen, maar ik ga niet in discussie met voormalige para-commando’s, al heten ze Abel.

Het gaat slecht met Brazilië, met Rio en met het A-festival dat zichzelf parmantig afficheert als ‘het grootste competieve Filmfestival van het zuidelijk halfrond’. De mededeling klopt, want de zes andere festivals met A-status zitten op het noordelijk halfrond. De opzet van Festrio deugt: mogelijkheid bieden de op papier omvangrijke Zuid-Amerikaanse markt open te leggen voor de onafhankelijke kunstfilms uit de rest van de wereld en tegelijkertijd kunnen buitenlandse journalisten en filmkopers in aanraking worden gebracht met het Braziliaanse aanbod. Het ligt niet aan festivaldirecteur Nei Sroulevich dat dit jaar de Braziliaanse productie pover is. Pijnlijker is het magere niveau van het competitieprogramma, met naast de winnende Chinese film Woman Demon Woman slechts een paar markante bijdragen zoals Trois Places Pour Le 26, een door Jacques Demy vervaardigde musical over de carrière van Yves Montand, met Montand zelf in de hoofdrol. Te pijnlijk om over door te praten. België ontving een zilveren Toekan voor de belcanto-film Le Maître de Musique (van Gérard Corbiau) en echt interessant was de subliem gestileerde edelthriller Paris By Night (van David Hare) waarin Charlotte Rampling als Europarlementariër een man vermoordt.

Voortreffelijk aan Festrio zijn de bijprogramma’s. Een omvangrijk retrospectief van de recente Chinese cinema en een overzicht van zowat alle prijswinnende films van Cannes, Venetië en Berlijn.

Maar waarom waren al die voorstellingen zo slecht bezet? Omdat juist de bevolkingsgroep waar je liefhebbers van kunstfilms zoeken moet, geen geld meer heeft om bioscoopkaartjes te kopen. In de festival-organisatie krioelt het van jonge academici die daar alleen maar werken om een beetje te kunnen bijverdienen en gratis een paar bijzondere films te kunnen zien. Ook hebben ze al in geen maanden meer salaris ontvangen. Marco scheurt kaartjes af. Hij volgt een toneelopleiding en studeert tegelijkertijd rechten, maar hij ziet de juridische faculteit leeglopen, omdat de studenten op geen stukken na meer kunnen leven van hun gefixeerde toelages. De inflatie heeft zo huisgehouden in het budget van geschiedenisdocente Christina (moeder van een kind) dat ze zich tijdens het festival bezighoudt met ‘gastenservice’ en haar tweede baby binnenbuiks weet te houden tot daags na sluiting van het festival. Nu wil ze weg uit Rio, ook omdat hier nogal eens baby’s gestolen worden en omdat ze dit geen plek vindt om kinderen op te voeden.

Pessimisme

Arturo onderbreekt zijn bezigheden voor de festivalstaf op gezette tijden om op een middelbare school taalonderwijs te geven. Helena is psychotherapeute, maar kan zich normaal geen bioscoopvertier permitteren. ‘s Avonds bezoekt ze zo veel mogelijk films. ‘s Ochtends wijdt ze zich in een ziekenhuis aan de geestelijke begeleiding van terminale patiënten en ‘s middags heeft ze de zorg over de filmcritici. Hetgeen op ongeveer hetzelfde blijkt neer te komen, want ook de filmkritiek is op sterven na dood, volgens althans mijn Europese collega’s tijdens een seminar. Maar die hebben dan ook een gemiddelde leeftijd van vijftig jaar en werken voor elitaire filmbladen die nauwelijks nog verkocht worden omdat daarin alleen over Straub en Godard geschreven wordt. Hun pessimisme steekt schril af bij mijn eigen opgewekte geluiden uit de dagbladwereld en bij de meningen van de Zuid-Amerikaanse collega’s. Wij optimisten winnen na drie dagen zwaar debatteren op punten. Vind ik.

Het is met soortgelijk optimisme dat Nei Sroulevich naar zijn zesde Festrio uitkijkt. Op de vierde festivaldag heeft hij vernomen dat het Braziliaanse ministerie van Cultuur bereid is om de nog openstaande schulden van het vorige festival bij te passen. Over die van dit jaar is nog niet gesproken. En het was vanwege de onbetaalde rekeningen geweest dat Festrio van een modern congrescentrum in Sao Conrado diende te verhuizen naar de kazerne van Copacabana. ‘Niet echt een verbetering,’ geeft Sroulevich toe, maar met het oog op de toekomst van het festival kon het wel eens nuttig zijn dat we een goede relatie hebben kunnen opbouwen met de militairen.

In Rio de Janeiro hebben overlevingsinstincten bijzondere waarde, maar vrolijk stemt zo’n opmerking niet.

Hoe ik een Gouden Toekan ving

Acht maanden na mijn eerste aanwezigheid in Rio de Janeiro – maar míjn schuld was het écht niet – stond in het filmvakblad Variety een paginagrote advertentie met de wervende mededeling: ‘Dit jaar vindt FestRio plaats in Fortaleza.’ En dan volgden in een kleinere letter de data voor december 1989. Het curieuze van de mededeling schuilt in de afstand tussen Rio de Janeiro en de stad Fortaleza. Het zou overeenkomen met een aankondiging als: ‘Het IDFA wordt dit jaar verplaatst naar Rabat.’ Of: ‘Hollywood gaat voortaan door in Guatemala.’

Even scrollen naar 1995, het festival van Cannes. De Prijs voor Beste Actrice wordt toegekend aan Helen Mirren voor haar rol in The Madness of King George. Mevrouw Mirren was evenwel niet aanwezig en bij haar ontstentenis nam tegenspeler Nigel Hawthorne (voor zíjn eigen rol later bekroond met een Oscar) de actriceprijs aan de Boulevard de la Croisette in ontvangst. 

Toen ik dat zag gebeuren, maakte een hoogst curieus gevoel van déja vu zich van mij meester. Om dit uit te leggen moeten we eerst een ommetje maken.

Filmcritici worden soms gerekend tot de filmwereld, maar vaker – speciaal door gebelgde filmmakers wanneer recensies minder gunstig zijn uitgevallen – worden ze gezien als hinderlijke parasieten die hun bestaan uitsluitend danken aan het feit dat andere mensen wel degelijk het échte filmvak uitoefenen. Zoiets is me wel eens toegevoegd door een beledigde producent, laten we hem Matthijs noemen: ‘Als wij geen films zouden maken, moest jij met schoenveters langs de deur!’

Hoe goed hij of zij de dames en heren cineasten, acteurs, producenten, distributeurs, vertoners en festivalorganisatoren ook leert kennen, de criticus maakt geen deel uit van de cinemasymbiose. Die behoort hén toe. Nooit bijvoorbeeld is het de filmverslaggever vergund triomfantelijk een festivaltrofee in de lucht te steken. Hoewel, nooit? Ik ken een uitzondering.

Ik had vrienden gemaakt in Brazilië toen ik gast was als lid van de persjury tijdens FestRio – een manifestatie die pas vier keer eerder had plaatsgevonden – toen het in 1988 ineens pretendeerde het enige A-Filmfestival te zijn van de zuidelijke hemisfeer. En het had wellicht ook nog iets met zendingsdrang te maken dat de Fipresci (de internationale federatie van filmcritici) mij afvaardigde naar Copacabana. En daar heb ik netjes mijn werk gedaan, maar me ook uitstekend geamuseerd. Met deltavliegen bij voorbeeld. 

De innig knorrende tevredenheid tijdens mijn wederwaardigheden in Brazilië is dusdanig goed te merken geweest dat ze me terugvroegen voor 1989. Uit erkentelijkheid legde ik contacten waardoor FestRio kon komen te beschikken over de door de Nederlanders Dennis Wigman en Kees Kasander geproduceerde films Secret Wedding van Alejandro Agresti en Peter Greenaway’s The Cook, The Thief, His Wife & Her Lover. Dat laatste werkstuk was weliswaar eerder al in Venetië en Toronto buiten mededinging vertoond, maar stond dus nog vrij voor competitiedeelname. 

Nou geviel het dat FestRio had verzuimd de rekeningen te betalen voor de in 1988 gemaakte kosten. Die moeten aanzienlijk zijn geweest, als ik alleen al terugdenk aan de slotavond met dat nachtelijk open-luchtdiner langs de oceaan, met een symfonieorkest dat zich uitleefde in Tsjaikovski’s Ouverture 1812, compleet met in de finale de woest mee musicerende kanonnen van Forte de Copacabana. Eigenlijk was het festival gewoon failliet, maar Brazilië is Brazilië en festivaldirecteur Nei Sroulevich was vriendjes met de gouverneur van de noordelijke deelstaat Ceará en die had gezegd: ‘Dan geef jij de volgende keer je feestje toch bij ons in de hoofdstad Fortaleza.’ En zo geschiedde.

FestRio vond in 1989 plaats vier uur doorvliegen naar het noorden, een pietsie onder de evenaar. De zalen bleven er zo goed als leeg, het gros van de filmliefhebbers en invitees kwamen elkaar voornamelijk tegen op de palmstranden en tijdens nachtelijke party’s met veel caipirinhas en papegaaien in de fameuze openluchtdiscotheek La Pirata, waar ik na veel oefenen uiteindelijk de lambada heel behoorlijk onder de knie heb gekregen: oefenen, oefenen en oefenen! Helemaal terecht dat ik voor dit filmfestival vakantie had opgenomen. Want allicht betaalt het Utrechts Nieuwsblad me niet uit om lambada’s te oefenen of te gaan paardrijden in Praia Combuco. En dat was wel wat ik deed.

Tijdens het slotgala van de Fortaleza-versie van FestRio was het theater ineens afgeladen vol. Uit de verre omtrek waren hevig opgedofte hotemetoten komen opdraven. Hordes fotografen stonden klaar in slagorde, tv-ploegen verdrongen zich rondom het podium. Peter Greenaway’s film had met kop en schouders boven de rest van het competitieprogramma uitgestoken en won wel drie prijzen. Maar namens de productie zelf (Kees Kasander en Dennis Wigman, Hollanders net als ik) had niemand het Braziliaanse ‘Nordeste’ weten te vinden. Dus om nog enigszins het idee te geven dat er wel degelijk mensen van het andere eind van de wereld speciaal voor het filmfestival waren overgekomen, nam de organisatie de enig aanwezige Nederlander in de arm.

Toen heb ik het dus één keer mogen invoelen hoe het is: de triomfantelijke emotie om niet enkel deel uit te maken van de filmwereld, maar om in die hoedanigheid nog te worden gelauwerd bovendien. ‘En de Prijs voor de Beste Actrice gaat naar… (tromgeroffel)… Helen Mirren, voor haar rol in The Cook, The Thief, His Wife & Her Lover!;’ En wie duikt er vervolgens op vanachter de gordijnen? De filmredacteur van het Utrechts Nieuwsblad.

Ik was niet Helen Mirren en leek meer op The Thief. Maar voor de wild flitsende fotografen en de snorrende camera’s van vier Braziliaanse tv-stations nam ik Dame Helen Mirrens honneurs optimaal waar en voor de flitsers en snorders maakte het helemaal geen verschil. Ik nam onder luid gejuich de Gouden Toekan in ontvangst, hief hem ten hemel en voegde er een gelouterde grijnslach aan toe alsof ik door jaren ploeteren en ondanks onbeschrijflijke tegenslagen feitelijk helemaal in mijn uppie, want daar komt het uiteindelijk toch altijd op neer, deze briljante film in mekaar had gefabriekt.

Maar voor de kosten van geflopte films zou ik nooit willen opdraaien. Dus, ik hoor er nog steeds niet bij. Maar ik heb dus wél iets gemeen met Nigel Hawthorne.