2 – Jos Stellings tweede speelfilm ‘Elckerlyc’ overtreft ‘Mariken’ 

Utrechts Nieuwsblad, 18 december 1975

Met gepast feestgedruis vond woensdagavond in het Utrechtse Rembrandt theater de officiële wereldpremière plaats van Elckerlyc, de tweede film van Jos Stelling, die zich sinds de vertoning van Mariken van Nieumeghen op de festivals van Cannes, Stratford en San Francisco, een cineast met wereldreputatie mag noemen. Die reputatie zal zich nu nog uitbreiden want met Elckerlyc bewijst Stelling in zijn metier verder te zijn uitgegroeid.

Ook ditmaal werd een hoogtepunt uit de Middelnederlandse letterkunde genomen als uitgangspunt. En ook ditmaal kun je je meteen afvragen waarom eigenlijk, want de film blijkt er met de literair-historische Elckerlyc nauwelijks nog verwantschappen op na te houden. Maar waar Mariken zich van het voorbeeld had losgekoppeld om op drift te slaan in uitsluitend visueel interessante beeldenreeksen, is Elckerlyc een volstrekt eigen en fascinerend leven gaan leiden, dat overigens opnieuw vervat is in een barokke picturaliteit die zich meer richt op het middenrif dan op de hersens van de toeschouwers.

Maar de film lijkt minder excessief dan de voorganger omdat de nog steeds krasse manifestaties van geweld en erotiek nu veel makkelijker in ‘n context te duiden zijn.

Acteren 

De meeste vooruitgang heeft Stelling geboekt als ‘metteur en scène’. Waar de vorige keer alle dramatiek en dynamiek nog gesuggereerd werd vanuit Ernest Bressers agressieve cameravoering – een werking die ook bij Elckerlyc nog zeer heftig gebleven is – blijkt er nu ook veel zorg te zijn besteed aan het via wezenlijk acteren opbouwen van scènes. Met George Bruens voor de hoofdrol is een voortreffelijke keus gedaan. Een acteur die de rijk geschakeerde emoties navoelbaar kan maken en fysiek de ontwikkeling van jeugd naar ouderdom aannemelijk gestalte geeft. Hij is meer mens dan de vorige keer Moenen en Mariken samen, terwijl hij binnen de intentie van de film ook een versmelting is van de demonische Moenen en de kwetsbare Mariken.

Pessimisme 

Een ander winstpunt heeft Jos Stelling geboekt met de veel interessantere en doorzichtigere structuur van de nieuwe film die als pessimistisch thema heeft dat er geen leven bestaat, maar enkel sterven. Na iedere geboorte is meteen het afglijdingsproces in de richting van de onvermijdelijke dood in werking gesteld. De film zet in met een doodsvisioen van Elckerlyc (wat dus ‘Iedereen’ betekent). Hetgeen daarna volgt is de absurde strijd om aan de doem te ontkomen. Eerst zoekt hij zijn heil in door God noch gebod gebreideld levensgenieten, uitlopend op een romance met het meisje Marije. Een romance die stukloopt als Marije vermoord wordt door een gek die door de hele film heen loopt als het verknipte spiegelbeeld van Elckerlyc, wat er op neerkomt dat feitelijk Elckerlyc dus zelf zijn geliefde de dood injaagt

Daarna probeert Elckerlyc de dood die hem in visioenen steeds vaker en dichter begint te naderen, buitenspel te zetten door een machtsgreep die hem tot kasteelheer maakt, een despoot, zelf een ‘meester over leven en dood’. Vervolgens probeert hij het door van identiteit te wisselen met zijn spiegelbeeld. Alle inspanningen falen, ook de laatste, waarin hij – geheel in renaissance-stijl – poogt te overleven via de kunst. Elckerlyc valt na bezichtiging van zijn portret van de schildersladder en blijft dood liggen. De camera rijdt terug en de totale wandschildering wordt zichtbaar: Elckerlyc die de dood wilde trotseren, met op zijn rug een ezel torsend, het symbool van de domheid.

Een subliem slot van een film waar ook wel minder sublieme kanten aanzitten. Zo is er sprake van een niet geringe stijlbreuk. De eerste helft, waar Elckerlyc schelms ronddartelt als een Tijl Uilenspiegel, lijkt een demonstratie van Jos Stellings in interviews herhaaldelijk uitgesproken bewondering voor de Italiaanse western: een soort My name is Nobody (My name is Elckerlyc) in de middeleeuwen, compleet met saloon-trammelant en een duel met de sheriff. Met de romance met Marije als spil maakt de film dan een slag van 180 graden en slaat om in fellineske decadentie. Daar worden de dialogen dan in één keer een stuk onbegrijpelijker en komen we kleine schilderachtige stoplapjes tegen, die evenwel ruimschoots overspeeld worden door de signalen van het dichttrekkende noodlotsnet.

Elckerlyc zal het wervende effect van de donderslag bij heldere hemel die Mariken veroorzaakte, moeten missen. En het publiek zal nogal eens in bezit genomen worden door een sterk gevoel van déjâ-vu. Maar daar staat wel tegenover dat Elckerlyc met Mariken vergeleken een veel doordachter en evenwichtiger werkstuk geworden is, waarbij het feit dat Stelling zoiets in twee maanden tijd met de hulp van uitsluitend amateurs in elkaar timmert, verbijsterend blijft.

Hartlooper Complex is zijn échte meesterwerk 

Wim Verstappen, die geen hoge pet op had van filmcritici, heeft eens beweerd dat recensenten de sterke neiging hebben altijd iemands vorige film te bespreken. Dan komen ze er telkens te laat achter dat ze bij nader inzien eigenlijk een film van een bepaalde maker te gunstig dan wel te ongunstig hadden beoordeeld en dat wordt dan bij de volgende film verrekend. Ergo: ze zitten er altijd naast. 

Ik vind het een grappige theorie en moet zeggen dat ik dit principe wel eens gedemonstreerd heb gekregen. In het geval van Jos Stelling bijvoorbeeld met zijn eerste twee films. Niet met zijn derde, Rembrandt Fecit 1669, dat vond iedereen terecht een fiasco.

Jos debuteerde in 1974 met Mariken van Nieumeghen, naar het gelijknamige Middelnederlandse mirakelspel. Het betrof een met monnikengeduld en talloze vrijwilligers en vrije weekenden geconcipieerde evocatie van de middeleeuwen, waarbij een sterk gevoel van authenticiteit uitging van het feit dat de regisseur bejaarden hun gebitten had ontnomen en invaliden hun kunstledematen, om hen vervolgens aan te takelen in juten zakken die nog eens hevig door de modder waren gehaald. En hij rekruteerde markante figuranten uit een psychiatrische inrichting. Het kakelbonte gezelschap diende zich vervolgens te buiten te gaan aan moord, losbandigheid en doodslag. En Mariken deed het met de duivel.

Jos had zeven uur middeleeuwen ingeleverd bij editor Jan Bosdriesz die mocht proberen een samenhang te verzinnen met een tijdsduur van 80 minuten, met achteraf verzonnen, off-screen uitgesproken dialogen van Mies Bouhuys. 

Na de persvoorstelling werd ik onverwijld vastgegrepen en gesouffleerd door Pim de Miranda – destijds publiciteitschef bij distributeur Tuschinski – met de woorden: ‘Pasolini zou er zo zijn naam onder kunnen zetten.’

Dat zag ik anders. Ik zou dat Pasolini met klem hebben ontraden, gesteld het zonderlinge geval dat de Italiaanse meester om mijn advies verlegen had gezeten. Er was toch iets raars en fascinerends aan de hand met Mariken. Allereerst de merkwaardige ontstaansgeschiedenis, vervolgens het feit dat de meeste critici niet het risico wilde lopen om eventueel iets doms te zeggen over een vijf eeuwen oude brok vaderlandse literatuur. En dan waren er die beelden die soms wel degelijk overrompelden en bewezen dat die Utrechtse autodidact echt wel iets in zijn mars had.

Zodoende kreeg Mariken toch een over het algemeen tamelijk milde pers in Nederland. Maar dus niet van mij, en ook Ellen Waller in de NRC adviseerde Jos Stelling om de volgende keer eens te trachten serieus een film te maken.

Vervolgens leken wij, de zuurpruimen, ons ongelijk uitgemeten te krijgen door het Festival van Cannes dat warempel Mariken uitnodigde voor de competitie, een uitzonderlijke eer waar slechts kortstondig van genoten kon worden omdat de film aan de Rivièra meteen viel als een baksteen. Ik herinnerde me de zwak bezochte persconferentie, waar de bejaarde Vlaamse criticus Marc Turfkruyer nogal tekeerging. Turfkruyer had een merkwaardige staat van dienst: hij had in de officiële jury van het filmfestival van Berlijn gezeten maar hij had ook ooit als officieel FIFA-scheidsrechter een voetbalwedstrijd tussen Frankrijk en Luxemburg gefloten. Naar zo iemand moet je goed luisteren. Briesend van boosheid informeerde hij bij Stelling of die wel wist dat er in de Lage Landen zo rond 1500 ook al hele mooie kathedralen waren gebouwd.

Het sloeg nergens op maar het tekende de ongemakkelijke sfeer op die koude kermis aan de Croisette. Na het déficit met Mariken heeft Cannes 38 jaar lang geen Nederlandse films meer voor het hoofdprogramma willen uitnodigen, laat staan een waar Jos Stelling zijn naam onder had kunnen zetten.

En dat is waar het Verstappen-effect optrad waar deze bespiegeling mee begon. Toen Jos na Mariken heel snel kwam met het nauw verwante Elckerlyc, op basis van een moraliteit van eind 15de eeuw, kreeg hij ineens de zuinigheid en zurigheid over zich heen die voor de eerste film gepast was geweest, maar juist niet voor de tweede. Want qua hechtheid, totaalvisie, thematiek en beeldmystiek deed Jos een grote stap vooruit. Niet Mariken in 1974, maar Elkerlyc in 1976 had de competitie van Cannes moeten halen. Dan was het, denk ik, met Jos heel anders gelopen.

Twintig jaar later heeft zich nog iets vergelijkbaars voorgedaan met Stellings De Vliegende Hollander, die in eigen land tragisch was geflopt maar zich dus op het oudste filmfestival ter wereld had kunnen revancheren. Wat niet gebeurde. De internationale pers in Venetië was dodelijk, er werd niets gewonnen, in de poll van het dagblad Unità waar dagelijks de belangrijkste critici van Italië cijfers lieten noteren voor alle competitiefilms bungelde De Vliegende Hollander onderaan. Dat wil wat zeggen als het gaat om een productie waar ook veel Italiaans geld inzat en een hoofdrol van Nino Manfredi.

Het verongelukken van die twee films in de competities van A-festivals heeft veroorzaakt dat het andere werk van Jos Stelling minder belangstelling en minder waardering heeft gekregen dan mogelijk was geweest, want bijna al zijn andere films zijn beter. Dat reeksje De Pretenders, De illusionist, De wisselwachter was subliem en ik heb daar ook dusdanig lovend over geschreven dat men in Huize Stelling er te makkelijk van uitging dat ik ingedeeld kon worden bij de hofhouding. Het leek van daaruit gezien heel comfortabel wanneer je als Utrechtse kunstenaar en ondernemer een kort lijntje hebt naar een Utrechtse journalist met nog eens twintig andere regionale bladen aan zijn staart.

Zo lang ik zijn films bleef zegenen, was het heel gezellig. Ik werd betrokken bij de oprichting van de Nederlandse Filmdagen, ik bezocht zijn sets in Friesland, Schotland, Limburg, de Oostvaardersplassen en het Muiderslot. Ik darde met hem rond op de festivals van Venetië (ten tijde van De wisselwachter) en Rimini. Ik flaneerde met Jos door de Berlijnse Zoo (hij is gek op dierentuinen) en hielp zijn verjaardag te vieren in Moskou. Dat alles in het besef dat als er straks ineens weer een film zou komen die mij niet beviel het meteen uit zou zijn met de hartelijke relatie. En dat gebeurde dan bij De Vliegende Hollander. Toen heb ik echt op zijn ziel getrapt.

We woonden allebei in de gemeente De Bilt minder dan een kilometer van elkaar vandaan, dus we botsten nogal eens tegen elkaar op bij Appie Heijn of tuincentrum. En ik sta net met een nieuwe kruiwagen bij de kassa wanneer daar Jos opduikt met een grondboor. Ik zie hem schrikken en dan zegt hij: ‘Als jij mijn film zo slecht vond, waarom heb je dat recenseren dan niet aan een ander uitbesteed?’ En ik antwoord: ‘Ik had al drie voorverhalen over je geschreven van een halve pagina. De Vliegende Hollander was het grootste en meest prestigieuze project dat ooit door een Utrechtse cineast tot stand werd gebracht. Iedereen keek er naar uit. Ik schrijf al 25 jaar recensies in het enige dagblad van de provincie Utrecht. Hoe groot zou jouw respect voor mij zijn gebleven als ik ineens wegduik op het moment dat er een recensie moet worden geschreven van die hele belangrijke film, die toevallig van jou is.’

Sindsdien doen we redelijk normaal tegen elkaar. Ik kom hem nog steeds af en toe tegen, in de milieustraat met een kar vol dode klimop en bruine coniferen, of in de supermarkt waar ik dan stiekem achter zijn rug om vijf Gelderse worsten in zijn karretje laat vallen, waar hij dan heel verbaasd van opkijkt.

Ik heb nog de kans gekregen voor een welgemeend vriendelijke recensie van No Trains No Planes, toen ik nog in functie was. Daarna vond ik ook zeker Duska interessant, al houdt Jos de handicap dat hij slecht raad weet met dialogen en weliswaar altijd prachtige beelden fourneert maar nogal lemig is in de timing waarmee hij zijn zaken ontvouwt.

Toen hij Het meisje en de dood presenteerde tijdens het Nederlands Film Festival deed ik daar de introductie en leidde het zaalgesprek. Ik denk dat ik hem kan plaatsen als geen ander: We zitten als stadgenoten exact even lang in het vak. We zijn allebei geboren in 1945, in een kleinburgerlijk katholiek bakkersnest. Hij heeft daarna negen jaar op kostschool gezeten, ik niet. Maar ik ken zijn achtergrond, zijn referentiepunten, zijn familie hier in Utrecht, zijn smaak voor planten (cactussen!), zijn voorkeuren in muziek (Piovani boven alles). En dan ook nog te bedenken dat het script van Mariken, zijn eerste film, ooit werd uitgetikt door Stellings schoonzus Jopie die daarvoor een bruine, loodzware Triumph-schrijfmachine had geleend van… mij! Dat weet Jos zelf niet eens.

Het is onmogelijk geen groot respect te hebben voor Jos Stelling. En niet alleen als bezield filmmaker, geslepen ondernemer en bezielend festival-initiator. Zijn echt allergrootste meesterwerk is natuurlijk het Louis Hartlooper Complex. De visie waarmee hij een voormalig politiebureau heeft omgebouwd tot niet enkel een zeer stijlvolle filmtempel maar tevens voortreffelijke horecaonderneming, is ronduit briljant. Hij heeft een verkommerend oud stadsdeel een nieuw hart gegeven en helpen veranderen in het meest bloeiende, doorgroeiende en gezelligste stukje Utrecht. Zijn betekenis voor de stad is groter dan die van Anton Geesink of Herman van Veen.