9 – De aanslag, van Mulisch, imponerend door Rademakers verfilmd

Utrechts Nieuwsblad, 6 februari 1986

We zagen binnen een jaar al vier Nederlandse speelfilms over de oorlog en ze hebben geen van alle goed gelopen. Deze week volgt nummer vijf en die verdient beter: De aanslag. Het boek van Harry Mulisch, verfilmd door Fons Rademakers. Je zou menen dat het toch iets uitmaakt of een regisseur die nog eens over de oorlog wil beginnen, werkelijk ook weet waarover hij het heeft. De 65-jarige Rademakers blijkt dat inderdaad te weten en kan daarom De aanslag een gevoel van authenticiteit meegeven zoals we niet meer hadden gezien sinds Als Twee Druppels Water, van… Fons Rademakers.

Het heeft allicht niet met authenticiteit alleen te maken of een film over de oorlog geslaagd mag heten of niet, belangrijk, spannend of op zijn minst onderhoudend. Zonder gedreven vakmanschap is een regisseur nog steeds nergens. Bij al het aanstormende jonge talent van de laatste jaren dreigde men gemakkelijk te vergeten dat in de persoon van Rademakers – die 25 jaar geleden al kind aan huis was in Cannes, een Zilveren Beer veroverde in Berlijn en in Hollywood een Oscarnominatie – de Nederlandse cinema nog steeds beschikt over een virtuoos van internationale klasse. Ook dat is aan De aanslag te merken.

Maar dan nog kun je onderuit gaan, als je script niet deugt of wanneer je de publieke interesse voor een onderwerp overschat, hetgeen Rademakers zeven jaar geleden ervaren heeft met Mijn Vriend. Een dergelijk gevaar lijkt dit keer minder groot, gezien het feit dat De aanslag als roman goed bleek voor ruim 300.000 verkochte exemplaren in eigen land en vertalingen in zestien andere landen. Dus met de potentiële belangstelling voor de stof moet het wel goed zitten. Bovendien zullen weinigen willen beweren dat scenarist Gerard Soeteman het oorspronkelijke boek onzorgvuldig bewerkt heeft. Ik denk dat er weinig boekverfilmingen gemaakt zijn die een even opmerkelijke eerbied betonen voor het literaire origineel.

Sterk spel

Dat houdt wel in dat de kracht van de film voor een belangrijk deel in de dialogen is gaan zitten en dat is altijd een handicap voor een regisseur, een beeldenmaker tenslotte. En er worden bijzondere eisen gesteld aan het concentratievermogen van een publiek dat wellicht te zeer is gewend geraakt aan pulp met drie auto-ongelukken per minuut. Zwaar ook is de last die gelegd werd op de schouders van Derek de Lint, Monique van de Ven en John Kraaykamp. Maar aan de hand van Rademakers, als de uitnemende acteursregisseur die hij nu eenmaal is, blijven ze overeind en weten zelfs diep te imponeren. In vrijwel alle conversatie-scènes blijft de fascinatie ongebroken.

Vijftien jaar geleden vonden we het al heel mooi als films in onze taal ook werkelijk verstaanbaar waren. Vervolgens waren we tevreden als er tenminste gesproken werd zonder hoorspel-intonaties. Nog weer later kwamen de films die niet alleen internationaal oogden maar waarin dialogen met ‘naturel’ werden uitgesproken. Maar op dat vermogen werd niet eerder een zo zwaar beroep gedaan als nu bij De aanslag het geval is geweest.

Het oorlogsincident uit de titel bezit enige overeenkomst met een aanslag zoals we die ook hebben zien plegen in Het Meisje Met Het Rode Haar. Tijdens de hongerwinter wordt in Haarlem een collaborerende politiefunctionaris geëxecuteerd door twee verzetsstrijders op de fiets. Pas later zal het verhaal ingaan op de motieven achter die daad. De interesse van Mulisch ging allereerst uit naar wat er gebeurde met mensen die zelf niets met die aanslag te maken hadden. De burgers die de neergeschoten collaborateur op hun stoep vinden, slepen uit angst voor represailles het lijk een deur verder. Anton Steenwijk woont daar en deze twaalfjarige jongen is er getuige van hoe zijn ouderlijk huis in brand wordt gestoken en hoe zijn broer en ouders door de Duitsers worden neergeschoten.

Anton zelf komt korte tijd terecht in een politiecel, bij een jonge vrouw die Truus Coster heet, mishandeld blijkt en gefusilleerd zal worden. Pas veel later zal Anton ontdekken dat deze vrouw betrokken geweest is bij de verzetsdaad die de dood van zijn familie tot gevolg had. Deze in bijna totale duisternis spelende scène (Monique van de Ven als Truus Coster, Marc van Uchelen als Anton) vormt het eerste hoogstandje van regisseur Rademakers. Hier klinken ook voor het eerst de woorden die later gevarieerd zullen worden: ‘Wie het gedaan heeft, die heeft het gedaan en niet iemand anders.’ Strikte logica die moet ontzenuwen dat represailles indirect verweten zouden kunnen worden aan de mensen die een verzetsdaad gepleegd hebben. Het verzet kiest haar slachtoffers selectief, de terreur slaat met willekeur terug.

Het is niet echt een wijsheid van onmetelijke diepzinnigheid, maar hij is van belang omdat Mulisch en Rademakers er een motief van gemaakt hebben dat later terugkeert ook in scènes die op het eerste gezicht enkel de tijdsprongen moeten markeren: politieoptreden tijdens Amsterdamse rellen, Amerikaanse bombardementen op Vietnam.

Het hoofthema van De aanslag is evenwel gebaseerd op de stelling dat voor mensen die werkelijk oorlog hebben meegemaakt, die oorlog nooit meer zal ophouden. In extreme zin wordt het toegelicht via de persoon van ene Cor Takes (Johnny Kraaykamp) de man die ‘de aanslag mee had uitgevoerd en later niet meer in staat blijkt om zich los te schudden van zijn verleden in de illegaliteit. Het principe blijkt ook het leven en de stellingnamen te hebben ingekleurd van Fake Ploeg (Huub van der Lubbe) die in 1945 een klasgenootje was van Anton en het was Fakes foute vader op wie ‘de aanslag’ gepleegd werd. En het gaat niet minder op voor Anton zelf. We zien hem terug (in de gedaante van Derek de Lint) als hij als medicus bezig is af te studeren en aanvankelijk weinig uit zijn evenwicht lijkt te zijn geslagen door zijn afschuwelijke ervaringen van die laatste oorlogswinter. Gedurende vier periodes van zijn leven zien we hem toevallige ontmoetingen hebben met mensen die hoofd- of bijrollen gespeeld hebben bij het drama uit zijn jeugd.

Mysterie

Langzaamaan verzamelt hij het materiaal (mondjesmaat via flash backs volgen brokken reconstructie) dat antwoord moet geven op de prangende vraag: Waarom werd dat lijk neergelegd voor het huis van de familie Steenwijk en niet b.v. bij het bejaarde echtpaar dat nog dichterbij woonde? Als tijdens de Amsterdamse vredesdemonstratie van 1981 de oplossing van het mysterie valt, slaat die in met een ontstellende kracht die je doet duizelen. Anton zal zijn kijk op de oorlogsgebeurtenissen en de betrokken buurtbewoners grondig moeten herzien.

De intrige van De aanslag is ingenieus ontworpen en werkt met sterk uitgespeelde detective-elementen, zij het niet ten behoeve van een ‘whodunnit’ maar van een ‘whydunnit’. Daarnaast ontleent het verhaal bijzondere fascinatie aan het, in de film subliem in tact gebleven, bespiegelende karakter. Waarheden worden getoetst en blijken soms andere waarheden af te dekken die iets heel anders kunnen beweren, het tegendeel desnoods. Die manier van ontleden is typerend voor de schrijver Mulisch, merkwaardigerwijs is de ambivalentie van de waarheid tevens typerend voor eerdere Rademakersfilms als Mijn Vriend en Als Twee Druppels Water.

De aanslag is met zijn tijdsprongen (‘als een klassieke Griekse tragedie in vijf bedrijven,’ heeft Mulisch opgemerkt) geen hapklare brok massa-amusement. Maar echt moeilijk hoef je de film niet te noemen. De structuur is perfect transparant gemaakt via de overzichtelijk geplaatste flash backs en de kleuraccenten die Theo van de Sande (zijn fotografische creativiteit is van onschatbare waarde, zeker bij een film als deze) per periode laat verschuiven. En de sprongen in de tijd wordt nog eens extra reliëf gegeven via markante feiten uit het wereldnieuws die achter Antons ervaringen worden gestoken.

Hiermee heb ik overigens enige moeite, omdat er willekeur de kop bij opsteekt. Soms gaat het via flarden van gesprekken, soms via journaalbeelden, soms via reconstruerende ensceneringen die dan weer ongelijk zijn van kwaliteit. De Amsterdamse rellen van 1956 bij Felix Meritis (naar aanleiding van de Hongaarse opstand) zien er uiterst realistisch uit, de provo-toestanden van tien jaar later ogen pover. Bovendien komt het als geforceerd over om de als a-politiek geïntroduceerde Anton telkens te laten opduiken te midden van het actuele gewoel, tot en met de vredesdemonstratie toe. Daar komt bij dat, buiten zijn preoccupaties met de oorlog, Antons persoon wel heel erg weinig reliëf krijgt. Hij schijnt een succesvol arts te zijn, maar die kennis hebben we van horen zeggen, want hij ontvangt nooit een patiënt; alsof hij een specialist is die zich al dertig jaar uitput in prikacties. En waarom laat je als scenarist je hoofdpersoon voor een tweede keer trouwen als je niet aangeeft waarom het eerste huwelijk spaak liep? En als we dan toch spijkers op laag water aan het zoeken zijn: Dat Anton een vrouw trouwt die hem op een of andere manier doet denken aan de verzetsstrijdster die hem in de gevangenis getroost had, zoiets is aardig bedacht en desnoods plausibel. Maar als je beide rollen door Monique van de Ven laat spelen, maak je er meteen een gigantisch mirakel van. Dan wordt het Lampo in plaats van Mulisch.

Het voordeel is natuurlijk wel dat je dan twee keer kunt profiteren van de bijzondere acteergaven van Monique van de Ven, die nog steeds in staat blijkt te verrassen in elke film waaraan ze meewerkt. Die Marc van Uchelen als de twaalfjarige Anton weet trouwens eveneens boekdelen te spreken, alleen al door zijn verdwaasde, sterk absorberende manier van kijken tijdens die tragische nacht. Derek de Lint en Huub van der Lubbe, ze zijn ijzersterk. Maar niemand weet in De aanslag zo hevig te verrassen als John Kraaykamp als de in-trieste ex-verzetsman Takes, levenslang opgesloten in een psychische gevangenis. Oorlog houdt nooit op.

Die buik van Bals

Ik mocht De aanslag niet mooi vinden van Huub Bals en dat had ik tóch gedaan. Een Nederlandse film die door de hele wereld zeer werd gewaardeerd en dan ook nog eens een Golden Globe én een Academy Award in de schoot kreeg geworpen, dat moest wel een ernstig misbaksel zijn. Althans volgens filmpaus Huub, van 1972 tot en met 1988 directeur van het International Film Festival Rotterdam.

Dat ik Amadeus (acht Oscars!) aan mijn lezers ter bezichtiging aanbeval, dat nam hij me pas echt kwalijk. Want alle aandacht die ik aan zo’n veel te makkelijk te verteren film gaf, ging ten koste van de aandacht die ik had moeten geven aan ‘moeilijker’ films die het meer verdienden, oftewel de films zoals hij ze graag vertoonde op het International Film Festival Rotterdam.

Ik kon die spanning totaal niet navoelen. Ook omdat Huub en waar hij voor stond – wat mij betreft – nooit te klagen heeft gehad over gebrek aan aandacht. Zoals bekend werd bij hem het oordeel over films geveld in zijn buik en kon hij verder slecht geformuleerd krijgen wat er zich dan tijdens een voorstelling precies in dat fors geproportioneerde lichaamsdeel had afgespeeld. Zijn benen wisten het wel, die reageerden op die buik, door zich te strekken tot ver onder de stoel ervoor of door naar buiten te wandelen, desnoods al na vijf minuten.

En als je dan al eens met hem in debat ging, dan waren er opnieuw twee mogelijkheden: Huub begon je toe te knikken met vriendelijke glimlach of hij ging hoofdschudden met vriendelijke glimlach. En over het waarom van een of ander bleef hij totaal raadselachtig. Dan had je een bepaalde cineast met een heel consistent oeuvre van wie jaar in, jaar uit de werkstukken met trots en regelmaat in Rotterdam in de hoogte waren gestoken en dan ineens kwam er een van diezelfde filmer voor wie echt geen genade kon worden gevonden en dus ook geen plek tussen de vijfhonderd films die wél voldoende kwaliteit bezaten.

Zo was er het geval Theo Angelopoulos. Die had in Rotterdam anno 1976 diepe indruk op ons mogen maken met Het jaar ’36 en De komedianten (O Thiassos), waarna twee jaar later van deze zelfde Griekse meester het in Cannes gepresenteerde De jagers (I Kinighi) resoluut toegang tot de Gouvernestraat werd ontzegd. Waarna in 1982 O Megalexandros weer wél een vrijgeleide kreeg. Terwijl het dus alle vier zeer verwant gestileerde sombere drama’s zijn met groepen Grieken dabbend in modderig winterweer met dikke jassen, gekneusde idealen en soms wat rode vlaggen hier en daar. Als de films toevallig in omgekeerde volgorde op de mensheid waren losgeslagen, was wat Huub betreft waarschijnlijk O Thiassos de klos geweest. Met de films van Béla Tarr is het net zo grillig verlopen.

Maar die buik van Huub Bals, die wíst wat. Bij voorbeeld ook dat Nederlandse speelfilms, indien gemaakt met steun van Productiefonds en de toenmalige Bioscoopbond, nooit konden deugen. Dat wist die buik allemaal. De Nederlandse filmers werden nog wel aan het hart gedrukt tijdens de Cinemanifestaties die Huub in Utrecht organiseerde in ’66, ’68, ’70 en ’72, toen hij publiciteitsbaas was bij Bioscooponderneming Wolff. Daar waren Nouchka van Brakel, Nikolai van der Heyde, Wim Verstappen, Pim de la Parra, Adriaan Ditvoorst en René van Nie welkome gasten, in Rotterdam niet meer.

Sterker nog: Huub, de man met onmetelijke verdiensten voor de sappelaars en moeilijke gevallen van de wereldcinema, heeft – eenmaal geland in de Maasstad – er alles aan gedaan om de Nederlandse cinema dwars te zitten en het Nederlands Film Festival (NFF) in de wielen te rijden. Ik zie hem nog zitten bij de oprichtingsvergadering in het kantoortje van Jos Stelling boven het Springhaver-theater: beleefd genoeg om op te komen dagen, bot genoeg om zijn desinteresse te demonstreren en de niet ongeestige opmerking te maken dat ze die prijs straks in Utrecht maar de Houten Wolf moesten noemen. Met dubbel-f, als dat zou kunnen.

Zijn irritatie ten aanzien van dat Nederlands Film Festival groeide met het succes ervan. Dat festival verzekerde zich via de ingebouwde Holland Film Meeting van groeiende aandacht bij buitenlandse journalisten, filminkopers en mogelijke coproducenten van wie Huub vreesde dat die niet twee keer in vijf maanden tijd naar Nederland zouden willen komen. Dus dat stoorde hem hevig.

Bij één gelegenheid, Amsterdam Culturele hoofdstad, wilde hij in 1987 een Cinema Europa-festival organiseren op precies de data dat in Utrecht het negende NFF gepland stond. Vooral door de fel steigerende Wim Verstappen, die wist hoe je lobby’s moest bespelen, is het plan van Bals toen afgeschoten. Overigens wist ook Huub bliksems goed hoe je moest lobbyen, want op zeker moment kwam er van de Raad voor de Kunst het advies dat ‘Utrecht’ diende te worden gesommeerd onmiddellijk op te houden met het genereren van buitenlandse aandacht voor de Nederlandse cinema. Die Holland Film Meeting moest worden opgedoekt, ‘Utrecht’ moest die taak overdragen aan het filmfestival van Rotterdam waar ze ineens met net zoiets waren begonnen.

Daar heb ik me toen nogal over opgewonden, blijkens de navolgende citaten uit een commentaar in het Utrechts Nieuwsblad.

‘Samenhangend met het typisch karakter van “Rotterdam” trekt dit heel belangrijke festival ook een navenant typisch soort buitenlanders. Twee keer heeft “Rotterdam” uit haar buitenlandse gasten een jury geformeerd met de opdracht een Nederlandse film te bekronen. In beide gevallen leidde dat tot een juryrapport dat zich vernietigend uitsprak over de Nederlandse cinema en één keer is zelfs geweigerd een film te bekronen. Abel was niet goed, De Wisselwachter deugde niet en voor De aanslag (een paar weken later winnaar van een Golden Globe en een Oscar) had men geen goed woord over.’

De juryleden kon je hun mening niet kwalijk nemen, ze meenden oprecht wat ze zeiden. Maar Huub Bals wist natuurlijk wel wie hij in de jury had gezet.

‘Als je onder ogen ziet dat we in Nederland nooit betere speelfilmers hebben gehad dan Verhoeven, Rademakers, Sluizer, Stelling, Seunke, Gorris, Verbong, Maas, Verhoeff, Van Gogh en Van den Berg en als je daarbij aantekent dat geen van deze filmers – met kort jeugdwerk van Seunke als uitzondering – ooit reguliere vertoning in “Rotterdam” gegund werd, waarop baseert dan nu de Raad voor de Kunst de mening dat de aandacht voor die cineasten het best via “Rotterdam” gevraagd kan worden? Nee, daar blijft Utrecht de geëigende plek voor. Wie het anders ziet, mankeert iets aan zijn ogen.’