6 – Johnson County War

NRC Handelsblad, 17 juli 1981

Heaven’s Gate grove vertekening Wilde Westen
Johnson County War was meer operette dan tragedie

Deze week beleeft de veelbesproken film Heaven’s Gate van Michael Cimino zijn Nederlandse première. Op de filmpagina van het Cultureel Supplement wordt de film besproken. Omdat regisseur en scenarioschrijver Michael Cimino het niet zo nauw heeft genomen met de historische feiten van de Johnson County War, verhalen wij hier het verloop van een tragikomische episode uit het niet meer zo wilde westen.

Dinsdagmiddag 5 april 1892 verlaat in het diepste geheim een trein Cheyenne, de hoofdstad van Wyoming. Aan boord bevinden zich tweeënvijftig mannen: negentien veeboeren, onder wie William C. Irvine, die de gebeurtenissen later zou beschrijven, en oorlogsveteraan majoor Frank Wolcott; vijf vee-detectives, onder wie Frank M. Canton; tweeëntwintig scherpschutters, gehuurd in Texas; drie voerlui, een arts en twee journalisten: Sam T. Clover van de Chicago Herald en Ed Towse van de Cheyenne Sun. Het gezelschap heeft de volgende opdracht van de Wyoming Stock Growers Association: dring gewapenderhand het noordoostelijk deel van de staat binnen en maak effectief een einde aan de veediefstallen door het executeren van de voornaamste ‘rustlers’ (ritselen was de meest bekende naam voor het zich illegaal toe-eigenen van de niet-gebrandmerkte, loslopende mavericks) en zorg ervoor dat hun handlangers voorgoed afgeschrikt of verdreven worden.

Over de omvang van de ‘dodenlijst’ variëren de schattingen van twintig tot zeventig personen; een invasie van het hoofdplaatsje van Johnson County, Buffalo, lag zeker in de bedoeling. De operatie, strijdig met de verse grondwet van de staat, werd officieus gedekt door in ieder geval één van beide senatoren, mogelijk ook door nationale en militaire autoriteiten.

De tegenstelling tussen de kleine boeren ranchers, settlers, nesters of squatters) die hun landclaims zelden officieel gehonoreerd zagen en zich dus maar eigenhandig bedienden van land en vee, en de veebaronnen broeide al enige jaren. De strenge winter van 1886-87 had een einde gemaakt aan de voorspoed van de veeboeren, de Beef Bonanza; driekwart van de veestapel van Wyoming ging verloren. De tolerantie jegens de rustIers was tot ver beneden het nulpunt gezakt. Net als in het moderne conflict tussen huiseigenaren en krakers (curieus genoeg in de Engelse pers thans squatters genoemd), opereerden de underdogs in de marge tussen moreel recht en geschreven recht: de eigenaren reageerden met minstens zo illegale knokploegen.

De brutaliteit van sommige lynchpartijen tart elke beschrijving. Regulators rekenden in opdracht van de veeboeren af met wie aan hun bezit kwam. In de jaren 1889-92 zijn vijf van zulke moorden in Wyoming bekend geworden. Het meest tot de verbeelding spreekt de dood van James Averell en Ella Watson, die samen werden ontvoerd en opgehangen door zes gewapende mannen in Sweetwater (juli 1889). Hun geschiedenis is tevens illustratief voor de invloed die de Stock Growers hadden in de media.

Waarschijnlijk was Averell in het geheel geen veedief; in Heaven’s Gate maakt Michael Cimino een aan Harvard afgestudeerde ordehandhaver van hem en dat is eveneens bezijden de waarheid. Averell bezat een winkel en een saloon en tevens was hij postmeester en vrederechter. In haar boek The War on Powder River (McGraw-Hill, 1966), een historisch onderzoek dat zich als een roman laat lezen, wordt Averell door Helena Huntington Smith beschreven als een babbelzieke zakenman, te loslippig om een schurk te kunnen zijn. Hij had Ella Watson naar Sweetwater gehaald, om ook nog wat aan prostitutie te kunnen verdienen.

Lynchpartij
De struise Ella bewoonde een hog ranch: “That is, she catered to her customers in their own wild and woolly surroundings instead of amid the lights of town”, schrijft Huntington Smith. Zonder twijfel accepteerde ze ook gestolen vee als betaling en haar paramour Averell zal ook wel eens geholpen hebben bij het brandmerken van die bron van inkomsten. Averell had echter vooral de woede van de cattlemen gewekt door zijn ingezonden stukken naar de Casper Daily Mail, vurige protesten tegen de macht van de veebaronnen. Wat Averell en Watson precies deden en dachten, valt echter moeilijk uit te maken, omdat direct na hun dood een geprefabriceerde lastercampagne werd ontketend in de kranten, die onder invloed stonden van de WSGA.

De sporen van die campagne zijn bijna een eeuw later nog steeds niet uitgewist. In verschillende bronnen kom je steeds weer de monsterlijke misdadigers Cattle Kate — een bijnaam die postuum bedacht werd — en Averill tegen. Volgens Huntington Smith zijn zulke beschrijvingen te herkennen aan het feit dat ze consequent de naam Averell als Averill spellen. Leider van de hetze was dezelfde Ed Towse, die drie jaar later de invasie als verslaggever mocht meemaken (maar wegens een aanval van aambeien niet verder kwam dan de trein). Zijn invloed reikte ver in de nationale en Internationale sensatiepers, die de doodsstrijd van de bungelende ‘outlaws’ in geuren en kleuren beschreven. De mooiste kop was te vinden in de Newyorkse Police Gazette: “Blaspheming Border Beauty Barbarously Boosted Branchward”. De daders van de lynchpartij werden weliswaar gearresteerd, maar niet berecht. Vier getuigen waren weldra, allen onder mysterieuze omstandigheden, van de aardbodem verdwenen. De misdaad maakte grote indruk en vergrootte de haat van de kleine boeren en homesteaders tegen de ondernemers uit Cheyenne.

De namen Averell en Watson zijn dus slechts zijdelings verbonden met de invasie, die drie jaar na hun dood plaats vond. De Johnson County War was minder dramatisch dan Cimino ons in zijn film wil doen geloven en zeker minder bloedig: toen de kruitdampen optrokken waren er slechts vier doden gevallen, twee aan elke zijde. Het drama ligt eerder in het gegeven dat de veebaronnen de klok probeerden terug te draaien hetgeen hun niet gelukt is.

Frontier
In 1892 lag Wyoming nauwelijks meer aan de Frontier. De staat behoorde al twee jaar tot de Unie en conflicten werden er in principe door argumenten en wetten beslecht. De misdaad van de invasietroepen, door de settlers spottend Whitecaps genoemd (naar analogie van de Ku Klux Klan) lag vooral in het feit dat ze de wet aan hun laars lapten, maar dat gold ook voor de rustlers, wier aantal volgens de hoogste schattingen op dat moment in Johnson County dertig bedroeg.

Nadat het invasieleger de trein had verlaten, was de eerste halte de KC-ranch, waar volgens sommige berichten zo’n veertien rustlers zouden overnachten. In werkelijkheid bevonden er zich die ochtend slechts vier personen: de ‘pelsjagers’ Jones en Walter — in werkelijkheid werkloze cowhands — Nate Champion en Nick Rae.

Champion stond zeer hoog op de dodenlijst; in november 1891 was er al eens een moordaanslag op hem gepleegd, die hij had weten af te slaan. Toen de trappers naar buiten kwamen, werden ze gevangengenomen door de Whitecaps, die de ranch omsingeld hadden. De jonge Rae sneefde als eerste, op het moment dat hij zijn hoofd naar buiten stak, door een welgemikt schot van een van de huurlingen, bijgenaamd The Texas Kid.

Champion wist nu waar hij aan toe was en verschanste zich in de boerderij. Hij heeft gedurende de halve dag, dat hij alleen standhield tegen vijftig belegeraars, aantekeningen bijgehouden: “They are still shooting and are all around the house. Boys, there is bullets coming in like hail. Them fellows is in such shape I can’t get at them”, en nadat een brandende wagen naar de ranch was geduwd: “The house is all fired, Good-bye boys, if I never see you again”. Het bebloede aantekeningboekje zou legende maken, en Champion werd de enige held van deze minioorlog. Verslaggever Clover, die tijdens het beleg om een pistool had gevraagd en in de eerste rangen mee had geschoten, beschrijft in zijn verslag hoe een bord met het opschrift “Cattle Thieves Beware!” op Champions bloeddoorweekte vest werd gespeld. Dat Clover het bord zelf geschreven had, vermeldt hij niet in zijn verslag.

Te wapen
Het nieuws van de KC-ranch bereikte snel Buffalo, waar zich een grote verontwaardiging en bedrijvigheid van de bewoners meester maakte. De jarenlang opgehoopte nervositeit werd razendsnel in actie omgezet. In een ander legendarisch verslag, Banditti of the Plains (dat op zich een film waard zou zijn) beschrijft Asa S. Mercer hoe de plaatselijke winkelier, een Schot genaamd Robert Foote, “zijn beroemde zwarte paard besteeg, en met zijn lange, witte baard wapperend in de wind door de straten snelde om de burgers te wapen te roepen”. Zij voorzagen zich in zijn winkel van ammunitie en voedsel, en trokken op naar de Whitecaps.

De invasietroepen waren inmiddels aangekomen op de bevriende TA-ranch, waar een van de huurlingen, de zwaarlijvige Dudley uit Texas, zich bij het bestijgen in de knie schoot. Twee dagen later overleed hij aan gangreen. Het gezelschap wachtte niet op hem, en ging op weg naar Buffalo. Halverwege reed hem een boodschapper tegemoet, die waarschuwde dat de beer los was in Buffalo. Haastig trokken zij terug naar de TA-ranch. In de paniek die volgde, kozen enige mannen het hazenpad, onder wie Sam Clover, die zich als ‘verdwaalde burger uit Chicago’ meldde bij de hulpsheriff van Buffalo.

De rollen waren nu omgedraaid. Zo’n vierhonderd man omsingelden de TA-ranch, onder aanvoering van sheriff Red Angus en de dubieuze en ongewassen Arapahoe Brown. Provisorisch werd een mobiele borstwering gebouwd, beurtelings vermeld als ‘Go-devil’ of ‘Arke des Behouds’, die steeds dichter in de richting van de belegerde huurlingen schoof.

Er vielen aan geen van beide zijden slachtoffer, met uitzondering van enige paarden en een tweede scherpschutter uit Texas die zichzelf dodelijk verwondde.

Pikanterieën
De belegerde partij begon echter door zijn munitievoorraad heen te raken en de toekomst zag er somber uit. Reeds werden er plannen gesmeed voor een snelle uitval, met achterlating van de overgebleven Texans, die van het begin af aan door de veeboeren met minachting waren behandeld. Maar ziedaar, woensdag 13 april om kwart voor zeven ’s morgens verscheen ineens de cavalerie aan de horizon. De voorgaande avond was president Harrison uit zijn bed getelegrafeerd door gouverneur Barner, die weer gewaarschuwd was door een dwars door de linies heen gebroken boodschapper. De president had het leger opdracht gegeven om in te grijpen. De invasietroepen werden bevrijd en gearresteerd door kolonel Van Horn, na overleg met sheriff Angus. En wie liep daar naast Angus en Van Horn, toen zij de overgave eisten van Wolcott en zijn mannen? Niemand minder dan Sam T. Clover.

De nasleep van de affaire bevat ook veel vermeldenswaardige pikanterieën, zoals de ontvoering van de beide trappers, die getuige waren van de moordpartij op de KC. Hoe dan ook, de rechtszaak tegen de overgebleven drieëntwintig Whitecaps (de rest was inmiddels op borgtocht vrijgelaten en verdwenen) leidde niet tot een veroordeling, en de kranten in Wyoming raakten voorlopig niet uitgeschreven. De staat bleef decennialang verdeeld over de ware toedracht. De Johnson County War kende ook geen echte overwinnaar, maar de veediefstallen namen eerder toe dan af, totdat de industrialisatie van Wyoming weinig later op gang kwam. De verkiezingen van 1892 werden gewonnen door de Democraten, die aanzienlijk meer op hadden met de settlers dan met de cattlemen.

De versie van Michael Cimino, afgezien van de vele veranderingen in personages en gebeurtenissen, schiet vooral tekort in de interpretatie van de geschiedenis. Het afschilderen van de Johnson County War als een bloedbad onder arme immigranten, de tragische verliezers van een aanslag door rijke snoodaards, is een belachelijke verdraaiing. De oorlog bij Powder River was eerder een operette dan een tragedie. Als ik het voor het zeggen had gehad, dan zou ik Sam T. Clover, de watervlugge verslaggever van de Chicago Herald, als hoofdpersoon gekozen hebben.

Naschrift 2019

Waar ik achteraf veel plezier aan beleef, is de tegendraadse keuze om juist dit achtergrondartikel te schrijven bij de Nederlandse première van Heaven’s Gate. De film zou de geschiedenis ingaan als megalomaan project, dat zijn budget zo ruim had overschreden, dat het de ondergang zou betekenen van United Artists. Een van de direct betrokkenen, vice-president van UA Steven Bach, schreef daar een paar jaar later een beroemd boek over: Final Cut: Art, Money, and Ego in the Making of Heaven’s Gate, the Film That Sank United Artists (1985). Ook was er veel discussie over de wellicht destijds onderschatte artistieke kwaliteiten van de film van een geobsedeerd auteur. Maar ik had die beide aspecten al beschreven bij de wereldpremière in Cannes. Ik was vooral nieuwsgierig geworden naar het historische waarheidsgehalte van Cimino’s scenario. In principe is dat geen benadering die me erg aanspreekt, want elke filmmaker beschikt natuurlijk over het onvervreemdbare recht om de geschiedenis naar zijn hand te zetten: cinema is geen geschiedschrijving, zelfs geen journalistiek.

Maar in dit geval wilde ik vooral meer weten over die mij tot dan toe volstrekt onbekende Johnson County War, en vooral was ik nieuwsgierig naar het proces van legendevorming. Ik bracht enige tijd door in bibliotheken (ik meen vooral van het John Adams Instituut, dat in mijn herinnering toen nog gevestigd was aan het Museumplein in Amsterdam) en vond tot mijn aangename verrassing een minstens zo spectaculair verhaal over beeldvorming en eigenrichting tegen de krakers van de 19de eeuw als het bloedige verhaal in de film, met Kris Kristofferson en Isabelle Huppert in de rollen van James Averell en Ella Watson.

Legende- en beeldvorming hebben mij altijd geïntrigeerd, lang voordat ik in 2003 op nadrukkelijke uitnodiging van de hoofdredactie van NRC mijn aandachtsterrein verlegde naar televisie en media, en ging proberen om een kroniek bij te houden van beeldvorming in de vorm van een dagelijkse column.

Een kleine veertig jaar later valt nog iets op. Cimino mag het aantal slachtoffers onder de migranten in het Wilde Westen dan schromelijk hebben overdreven, hij bleek een profeet in het aan de orde stellen van het thema van demonisering door de media en het verspreiden van nepnieuws met een politiek-economische agenda. Dat hij koos voor de metafoor van een bloedbad is wellicht minder onvergeeflijk, wanneer je een barok filmauteur bent. Als kunstwerk staat Heaven’s Gate nog steeds overeind.