Berlijn: beelden stapelen en overrompeld worden

Door Sasja Koetsier

In februari reisde ik als lid van de FIPRESCI-jury naar het filmfestival van Berlijn: een festival met geschiedenis en statuur, met sterren, rode lopers en – naast de geijkte multiplexen – adembenemende Filmpalasten in de verschillende stadsdelen. Waar ik meer indrukken opdeed dan ik beschrijven kan. Een poging, toch.

Op het filmfestival, dat als het meest geëngageerde van de Europese ‘A-festivals’ geldt, ging men ook dit keer politieke statements niet uit de weg. Dat wil zeggen: terwijl festivaldirecteur Dieter Kosslick het festival presenteerde als een soort vluchthaven voor ontheemde pluralisten, onthield juryvoorzitter Paul Verhoeven zich juist nadrukkelijk van elk uitspraak die niet over film ging. Nu ingedommelde democratieën overal ter wereld wakker zijn geschud door de machtsgreep van populisten, krijgt het tegengeluid bijna iets obligaats: want natuurlijk is Trump even bizar en lachwekkend als gevaarlijk, en natuurlijk zijn we tegen muren – ja, zéker in Berlijn. En dan: wat is politiek eigenlijk binnen de context van de filmkunst?

Dat was ook een van de vragen die werden opgeworpen tijdens de Woche der Kritik, een initiatief van het verbond van Duitse filmcritici VdFk. Een filmprogramma met debatten, georganiseerd tijdens de Berlinale maar zonder dat het gelieerd is aan het festival. Die volkomen onafhankelijke opzet wijst op een niveau van organisatie om jaloers op te zijn, al is er ook een keerzijde: want ondanks diverse sponsoren is het voor de organisatoren zelf, van wie ik er een paar sprak, puur vrijwilligerswerk. De avond die ik bezocht stond in het teken van de overdaad (Überschwang). Siegfried Fruhaufs ‘flicker’-film Fuddy Duddy, die als korte nafilm – interessant concept! – werd vertoond, maakte onmiddellijk duidelijk wat het begrip ‘overdaad’ voor film kan betekenen: de kortfilm is een stroboscopische opeenvolging van zwart-witte rasters met een intense soundtrack. De stapeling van beeld en nabeeld bezorgen je ogen de sensatie alsof je recht tegen de zon inkijkt, de bassen doen je skelet trillen. Waar de overdaad van de hoofdfilm Planetarium in school, was onderwerp van discussie: voor de één was er vooral een overdaad aan Korben (een van de personages in de film), voor de ander lag er teveel focus op de productiewaarde van de film, ten koste van een coherente thematiek. De film had gelukkig ook verdedigers, die naar voren brachten dat regisseur Rebecca Zlotowski een interessante vorm had gevonden om vragen naar voren te brengen over het wezen van cinema, en erop wezen dat de excentriekeling Korben een hommage was aan een grotendeels uit de geschiedenis gewiste filmvernieuwer, Bernard Natan.

Opgeprikte verzetsintrige

Het werd een interessante discussie, waarin vooral panellid Philip Gröning (bij geen van beide films betrokken) interessante observaties inbracht. Het moment waarop een bebaarde jongen de term cinéma de qualité de discussie in slingerde, deed wel even mijn snob-alarm afgaan, maar de mate waarin onze Duitse vakgenoten zichzelf serieus nemen, daar zouden wij best wat van kunnen opsteken. Achteraf was het jammer dat ik op mijn eerste dag in Berlijn de Woche der Kritik-conferentie Lost in Politics had laten schieten, waar dus werd gediscussieerd over de belangwekkende vraag óf film politiek zou moeten zijn, en zo ja hoe dan. Moet het politieke in de inhoud worden gezocht, of beter in een overrompelende vorm? Die vraagstelling op zich was prikkelend genoeg om tijdens het festival telkens in mijn achterhoofd te blijven rondspoken.

Dat ik de conferentie miste, had op zich een goede reden: het was mijn eerste professionele bezoek aan de Berlinale, en ik was dus bij lange na nog niet zo blasé om de uitnodiging voor de officiële opening in de wind te slaan. Zo hoorde ik die avond Ai Weiwei vertellen dat elke film politiek zou moeten zijn en zag ik vervolgens de alom lauw ontvangen openingsfilm Django, die in ons land met gevoel voor timing op 4 mei in première zal gaan – de film eindigt met een uitvoering van Reinhardts Requiem pour mes frères tziganes, een (verloren gegane, en dus fictief gereconstrueerde) compositie ter nagedachtenis van de slachtoffers van de Roma-vervolging. Een politiek correctere (en dus ongevaarlijkere) openingsfilm was bijna niet denkbaar. De belangrijkste vergissing die Étienne Comar in zijn regiedebuut begaat, is dat hij de biografische feiten optuigt tot een klassiek WOII-drama dat zowel aan Casablanca als aan The Sound of Music wil refereren. Had hij de tijd en aandacht die nu opgaat aan een opgeprikte verzetsintrige maar gestoken in het verder uitdiepen van karakters, tijdsbeeld en (sociale) omgeving, want die zijn in aanzet goed. Naast een mooie hoofdrol van Reda Kateb heeft de film twee sterke troeven: de muziek (uitgevoerd door het Rosenberg Trio) en de taal. Verschillende dialoogscènes worden geheel Romani gesproken, een pan-Europese mengeling van Germaanse, Romaanse en Slavische invloeden. Je krijgt niet vaak de kans het Romani zo uitgebreid te beluisteren en het feit dat een Europese taal zo onbekend in de oren klinkt, vertelt een tragisch verhaal op zich.

Zintuiglijke poëzie

Mijn hoofdtaak in Berlijn was om, samen met mijn collega’s Rasha Hosny (Egypte) en Rüdiger Suchsland (Duitsland), de FIPRESCI-prijs toe te kennen aan een film in de Forum-sectie, voluit International Forum of New Cinema. In de internationale competitie en Panorama, de andere twee hoofdprogramma’s van het festival, werden de winnaars van de FIPRESCI-prijs door zes andere collega’s aangewezen, met wie we formeel één jury vormden.

Forum ontstond ooit als underground-tegenhanger van de Berlinale maar is nu een extern gecureerd programmaonderdeel, gericht op alles wat zich ver van de hoofdstroom bevindt, of dat nu in vorm, inhoud of herkomstregio is. Een mix dus van wereldcinema, narratieve experimenten, visuele essays: ongeveer alles waarvoor ik graag naar een festival ga.

Het is geen regel, maar het Forum presenteert vooral eerste en tweede films. Wij beoordeelden de debuten om zo te komen tot een behapbare selectie van dertien documentaires en speelfilms. Documentaires waren in aantal (acht) goed vertegenwoordigd, maar ze waren niet allemaal even gedurfd; de helft ervan bleef qua aanpak nogal veilig binnen het bekende formaat van de observerende documentaire. Maar documentaires en speelfilms die een nieuwe beeldtaal of vertelvorm verkennen zaten er ook bij. Dat leidde tot een aantal mooie films, waaronder het energiek gemonteerde Dayveon, over de volwassenwording van een zwarte jongen in Arkansas; het tegendraadse familieportret Adíos entusiasmo; en de experimentele zintuiglijke poëzie van El mar la mar, een document over een grensregio (die tussen Mexico en de Verenigde Staten), dat zelf grensverleggend is in zijn vertelvorm.

Maar ons gedeelde enthousiasme was het grootst voor A Feeling Greater than Love, waarin filmmaker Mary Jirmanus Saba getuigen opspoort – zowel betrokken personen als archiefbeelden – van een bijna vergeten sociale beweging uit de jaren ’70; slechts enkele jaren voordat Libanon een langdurige burgeroorlog in tuimelde. De parallel met de Arabische Lente en de overwegend bloedige nasleep daarvan is snel getrokken, wat dit meanderende onderzoek naar wat er mis ging in het verlangen naar een betere toekomst extra prangend maakt. De film geeft het antwoord niet, maar stimuleert vooral tot het uitdiepen en uitwisselen van gedachten en ideeën, over de samenleving en over zelforganisatie. En uiteindelijk is dat het meest politieke dat film kan bewerkstelligen.