NRC Handelsblad, 13 maart 1981
Een beerput van geslaagde emoties – Robert Redfords geslaagde coup
Veel grote Hollywoodsterren – althans de heren – komen vroeger of later in de verleiding om zelf eens een film te regisseren. De resultaten zijn van wisselend niveau, maar zelden is een groot acteur een groot regisseur geworden. De uitzonderingen maakten meestal tegelijk gebruik van hun talenten voor en achter de camera; Charles Chaplin, Orson Welles, Woody Allen. Des te opmerkelijker zijn de kwaliteiten van Robert Redfords regiedebuut Ordinary People, zojuist zes maal genomineerd voor een Oscar, onder meer als beste regie en als beste film. De onberispelijke acteurs, – Redford speelt zelf dus niet mee – leveren een groot aandeel in dit succes, en het scenario van Alvin Sargent (naar een roman van een huisvrouw uit Minneapolis, waarvan Redford de rechten nog voor de publikatie kocht) mag er ook wezen. Toch is Ordinary People eerst en vooral een film van Robert Redford (Santa Monica, 1937), die zonder ooit nadrukkelijk te worden, een hoogst persoonlijk stempel op de film drukt. Men herkent zijn signatuur in de film: bescheiden, intelligent, serieus, ingetogen en een liberal in hart en nieren. In de New York Times noemde criticus Vincent Canby Ordinary People een van de weinige succesfilms van 1980, die niet passen in het geruststellende neo-conservatisme, waarmee Amerika thans overspoeld wordt. De film schetst een vernietigend portret van de emotionele armoede in een welgesteld, middle-class-WASP- gezin uit een suburb van Chicago. Men kan zich moeilijk voorstellen dat de roman van Judith Guest – een bestseller sinds 1976 – even ver gaat in het subtiel signaleren van de wezenlijke leegte achter een facade van orde, netheid en maatschappelijk succes.
Kennismaking
De film begint met stemmige herfstbeelden van suburbia, goede smaak op z’n Amerikaans, begeleid door een gezongen canon van Pachelbel, het muzikale Leitmotiv. De camera zoomt in op het jonge koor, op één jongen. Het gedragen ritme van deze ouverture wordt abrupt afgebroken en we zien dezelfde jongen (Timothy Hutton) zwetend en hijgend wakker worden uit een nachtmerrie, direct gevolgd door de filmische kennismaking met zijn ouders, onder het publiek bij een toneelvoorstelling, een dubbelzinnige komedie: moeder (Mary Tyler Moore) heeft haar geïnteresseerde gezicht opgezet, vader (Donald Sutherland) slaapt. Regisseur Redford geeft in de eerste minuten een imposant visitekaartje af; hij zet de toeschouwer meteen onder een warme en een koude douche, en schetst in het kort waar zijn film over gaat. De details volgen stukje bij beetje. Conrad, 18, heeft een paar maanden geleden geprobeerd zelfmoord te plegen. Zijn verwarring is veroorzaakt door het dodelijke ongeval van oudere broer Buck, maar misschien nog meer door de reactie van zijn ouders.
Moeder Beth, het toonbeeld van zelfbeheersing, heeft het verlies van haar lievelingszoon net iets te goed doorstaan. Ze excelleert in gedrag dat sociaal hoog aangeschreven staat, maar heeft een gestoorde relatie met haar andere zoon. Deze gaat kapot aan haar betonnen glimlach, haar plichtmatige interesse voor zijn prestaties op school en in het zwembad. Vader Calvin heeft zich in een passieve rol laten dringen, en kijkt machteloos toe. Dankzij de hulp van een psychiater – een goede therapeut en een voortreffelijke acteur (Judd Hirsch) – komt Conrad langzaam over zijn schuldgevoelens heen. Hij slaagt erin tenslotte een verzoenend gebaar te maken tegenover zijn moeder, die zelfs die uiting van emotie blijft negeren. Ook de vader ontdekt nu dat er met zo iemand niet te leven valt. Verbaasd, geschokt, maar waardig pakt ze haar koffertje: de enige juiste oplossing van een drama, dat gelukkig niet eindigt met valse hoop.
Naturalistisch
De vergelijking met Kramer vs. Kramer is al vaak uitgesproken, omdat beide films op smaakvolle en authentieke wijze eigentijdse gezinsproblemen signaleren. In Ordinary People ontbreekt echter het melodrama — elke opwellende traan wordt gesmoord — maar ook de luchtige flair. Het verschil is dat tussen Pachelbel en Vivaldi, zou je schematisch kunnen stellen. De toon van Redford is eerder die van Woody Allens Interiors of van een echte Bergmanfilm, met hardvochtige moeders en verkilde gevoelens. Redford stileert echter niet, de film is strikt naturalistisch en ontleent zijn ondertonen uitsluitend aan het spel van de acteurs. Om een indicatie te geven: toen er in Hollywood gelobby’d werd voor een Oscarnominatie van Opname, liet Redford van zijn belangstelling blijken. Omgekeerd zei Hans Man in ’t Veld dat Ordinary People een film is, die het Werkteater gemaakt zou kunnen hebben.
De 19-jarige Timothy Hutton debuteert in een prachtige hoofdrol, maar kreeg een nominatie voor de beste bijrol. De definities van de Academy schijnen meer gebaseerd te zijn op de status van de acteur dan op de feitelijke prestatie. Mary Tyler Moore werd terecht ook genomineerd, natuurlijk voor een hoofdrol.
Nu is haar bijdrage het meest indrukwekkend, omdat het personage van Béth steeds opereert van achter een masker. Het is hetzelfde masker, dat ze jarenlang tot genoegen van miljoenen droeg in de Dick van Dyke Show: Redfords regie haalt de schaduwkant te voorschijn van het modelgezin, waarin alles om moeder draait en moeder om alles heen draait. Een andere serie uit die tijd heette Father Knows Best; Donald Sutherland heeft precies de lakonieke sömberheid van de huisvader, die het te druk heeft met ploeteren om consequenties aan zijn getob te verbinden. Redford zet hem op een nacht aan de keukentafel, depressief, machteloos en geneigd tot destructie van het gezinsleven, dat Beth koste wat het kost voor de buitenwereld in stand tracht te houden. Haar probleem is niet dat Conrad een psychiater bezoekt, maar dat Calvin het op een feestje aan de buren vertelt.
Redford licht het deksel van de beerput, die de al dan niet zwijgende meerderheid graag gesloten houdt. De stank weerhield het Amerikaanse publiek geenszins om de film te bezoeken, een uiterst hoopvol teken in een periode van hernieuwd escapisme in de bioscopen. Het is niet de naam van Robert Redford die het succes veroorzaakte, maar zijn onverwachte capaciteiten als regisseur. De coup is jarenlang in stilte voorbereid — tussen 1976 en 1979 speelde hij slechts één klein rolletje, in A Bridge Too Far — en men kan zich nauwelijks voorstellen dat het bij deze ene, uiterst geslaagde poging blijven zal.
HANS BEEREKAMP
Naschrift 2018
Voor wie schrijf je een recensie? Het simpele antwoord is dan altijd: voor de lezers van je publicatie, die je geacht wordt een beetje te kennen, en die zeker na enige tijd weten waar jij zo ongeveer voor staat.
Dit antwoord is ook een dooddoener. Je schrijft immers ook voor mensen met wie je in het geheel (nog) geen band hebt, te weten de archiefratten die over 10 of 100 jaar jouw recensie opgedoken hebben, en van wie je hoopt dat ze dan zeggen: kijk, daar had ik nou wat aan. En je schrijft voor een paar bijzondere deelverzamelingen van lezers: de makers en andere betrokkenen bij de film (vooral als die Nederlands kunnen lezen) en heel soms voor een iemand in het bijzonder.
Om misverstanden te voorkomen, zo’n heimelijke brief aan een dierbare sluit andere lezers uiteraard niet uit. Als een dichter zijn werk opdraagt aan een specifieke muze, dan mogen anderen best meelezen, graag zelfs, zoals ik mij ooit op de lagere school al heb laten uitleggen.
Vaak heb ik het niet gedaan, een recensie schrijven, die ook stiekem een brief was. Het mooiste voorbeeld is nog steeds wat ik schreef over Ordinary People, een film over een verkilde moeder (Mary Tyler Moore) die niet in staat was over haar verdriet te communiceren met haar wanhopige zoon (Timothy Hutton). “De beerput gaat open”, schreef ik, in de hoop dat mijn moeder de woordspeling zou herkennen. Ze las alles wat ik schreef, verzamelde er knipsels van in transparante mappen, en was daar trots op. Dat stuk over die film met die moeder en die zoon, dat vond ze heel goed, maar toen ik doorvroeg wat ze daar dan zo interessant aan vond, moest ze het antwoord schuldig blijven. Ja, dat kon ze ook niet goed uitleggen.
Als ik na 38 jaar die recensie teruglees, ben ik er om heel andere redenen tevreden over. Ik vind dat het redelijk gelukt is om het psychologisch drama geserreerd na te vertellen, zonder al te veel details weg te geven. En nog belangrijker: het is onbedoeld een stuk geworden over mijn geloof in de auteurstheorie, die wat ongelukkige Nederlandse vertaling van het door de Cahiers du Cinéma gemunte begrip ‘politique des auteurs’.
Wie is de auteur van een film? Bij veel industrieel geproduceerde films feitelijk niemand, het zijn anonieme producten van de lopende band. Maar soms, ook in schijnbaar anonieme B-films, is het wel degelijk mogelijk het handschrift van de auteur, meestal de regisseur, te herkennen.
Die manier van naar films kijken was dominant in de periode dat ik actief films recenseerde (1977-2003), zozeer zelfs dat de regisseur door veel mensen ALTIJD als de auteur werd aangewezen: ‘Octopussy, een film van John Glen’. Tegenwoordig zijn er veel bronnen, vooral publiciteitsmateriaal, die de naam van de regisseur van een nieuwe Hollywoodfilm zelfs helemaal niet meer noemen. Net als in het spraakgebruik van veel jonge bioscoopbezoekers wordt dan de steracteur als de auteur gezien: ‘de nieuwe film van Brad Pitt’.
In de jaren 60 en 70 was Robert Redford een steracteur, die met zijn naam alleen een film kon verkopen. Veel van die films waren ook herkenbaar als typisch Redford, in toon, thematiek en stijl. Dus toen de jeune premier eindelijk zijn eerste film ook echt ging regisseren, schreeuwde dat om een recensie die veel aandacht zou besteden aan het auteurschap van Redford, die als geen ander de sprong zou maken van ster naar regisseur, producent en inspirator (via het Sundance Instituut). Dat zit ook allemaal in deze recensie, die dus naar mijn gevoel succesvol verschillende doelen diende.