11 – Interview Vrijman, Van Gasteren, Hofland

NRC Handelsblad, 1 dec 1982

Het verzet is ons motief
H.J.A. Hofland, Louis van Gasteren en Jan Vrijman over documentaire films

In Amsterdam begint volgende week het tweede International Documentary Festival. Behalve nieuwe films zijn er ook documentaires te zien uit de wederopbouwperiode 1945-1955. Onder leiding van Hans Beerekamp en Max van Rooy spraken festivaldirecteur Jan Vrijman en de documentairemakers Louis van Gasteren en H.J.A. Hofland over hun bevrijdingsdag, de wederopbouw en het maken van documentaires als middel om te overleven. „Waarom wilde ik Nederland veranderen? Omdat het voor mij een onleefbaar land was.”

JAN HULSEBOS, die later zijn verzetsnaam Jan Vrijman als pseudoniem zou kiezen, was op 5 mei 1945 twintig jaar oud. Hij moest die dag werken. De vorige dag had de partijleiding van de CPN hem opgedragen zich te begeven naar de Nieuwezijds Voorburgwal, waar het pand van het door een verschijningsverbod getroffen Algemeen Handelsblad was ingericht voor De Waarheid. Vrijman: „Daar werd ik in een kamertje neergezet en benoemd tot redacteur economie, want bij een korte screening was gebleken dat ik in mijn vrije tijd de werken van Marx en Lenin uitvoerig had bestudeerd, dat ik bovendien kennisgenomen had van de grondbeginselen van de burgerlijke economie, te weten Taussig, en dat was voldoende om me benoemen tot redacteur economie, waar later nog ‘sociale zaken’ bij gekomen is.” Drie jaar eerder was Jan Hulsebos partijlid geworden en ingeschakeld ‘in het krantenapparaat’.

VRIJMAN: „Eerst stond ik aan de stencilmachine maar later mocht ik ook berichten uit Moskou uittypen en bewerken, wat ik met grote vreugde deed. Ik maakte de berichten altijd mooier dan zij waren. Dat ben ik trouwens mijn hele leven blijven doen als journalist. Een oud credo van mij is: een journalist moet zich niet laten terroriseren door de feiten. Als Radio Moskou een somber bericht uitzond, dan gaf ik er wat kleur en fleur aan zodat de eenvoudige burger een hart onder de riem gestoken werd.”

Voor de uit de illegaliteit opgedoken krantenman was die vijfde mei geen breekpunt. Hij ging gewoon door waar hij mee bezig was: „Ik zag mensen feesten op straat, zat achter een oude Remington machine en schreef mijn éerste stukje, genaamd ‘De Cnacs komen’. De Cnacs, dat waren de Canadezen, die zouden de volgende dag of de dag erna komen, zo was mij aangezegd, dus zoog ik een stukje uit mijn duim. Het verscheen, meen ik, in het tweede nummer van De Waarheid. In het eerste bovengrondse nummer stonden de portretten van Stalin, Churchill en koningin Wilhelmina, broederlijk en zusterlijk naast elkaar. Een prachtige aanblik was dat.”

LOUIS VAN GASTEREN heeft, 22 jaar oud, de bevrijding van Amsterdam gadegeslagen door een kogelgat in een venster van de gevangenis aan de Amstelveenseweg. Hij hield er een oogontsteking aan over. Van Gasteren heeft nooit eerder gesproken over zijn detentie wegens het liquideren van een ‘levensgevaarlijke’ onderduiker. In gezelschap van oorlogsmisdadigers als Fischer, Kotälla en Lages, met wie hij over Shakespeare sprak, wachtte Van Gasteren in de gevangenis op een beslissing over zijn zaak: „Het duurde zes maanden voordat ik kon delen in de vreugde over de bevrijding. In mijn probleem had de Nederlandse wetgever niet voorzien. Er zijn in dit land twee gevallen geweest, die als gevolg van verzetsactiviteiten in aanraking zijn gekomen met de toenmalige Nederlandse justitie. Een ervan ben ik. Ik heb geweigerd mij te laten beoordelen door de Hoge Raad omdat ik mij het moment herinner waarop de joden uit de Hoge Raad werden gezet. Dat gebeurde in het begin van de oorlog en dat was aanleiding voor een lang gesprek bij mij thuis (Van Gasterens moeder was communiste, zijn vader beschrijft hij als ‘fellow-traveller’ – HB), waarbij wij begrepen dat alle rechtsgrond langzamerhand onder onze voeten verdween. Door dat niet gecorrigeerde instituut heb ik mij na de oorlog niet willen laten beoordelen. Tenslotte ben ik op aandrang van de Grote Adviescommissie der Illegaliteit in een gratieprocedure in vrijheid gesteld.”

Van Gasteren heeft plannen om deze episode uit zijn leven te verwerken tot een film, Er is geen vliegtuig naar Zagreb: „Ik heb al dingen gefilmd en gereconstrueerd, materiaal verzameld uit de oorlog, zelfs over de liquidatie van die onderduiker die voor mij gewoon een levensbedreiging was — en niet voor mij alleen, maar ook voor anderen — en na gemeen overleg moest worden geliquideerd. Daar heb ik al opnamen van gemaakt. Het heeft ook te maken met Osewout en Dorbeck, de helden uit de roman De donkere kamer van Damocles, waarin ik mijzelf natuurlijk herken. Ik had die film willen maken maar dat heeft uiteindelijk Fons Rademakers gedaan onder de titel Als twee druppels water. Ten onrechte, althans de titel. Deze had moeten luiden Als één druppel water.”

„Ik voelde me na de bevrijding daar aan de ‘Amstelveenseweg’ behoorlijk onmachtig. Er zijn mensen voor wie het einde van de oorlog onwelkom was, die gewoon door gingen met een vorm van verzet. Ik was wel blij dat het voorbij was, heb me een tijdje teruggetrokken in Den Haag en ben gaan kunstrijden op de schaats in de Houtrusthallen. Daar heb ik Joan Haanappel als toekomstige kampioen ontdekt, ze was toen zes.”

H.J.A. HOFLAND was 17, toen Rotterdam bevrijd werd: „Ik woonde aan de oostelijke rand van de stad die je toen kon vergelijken met een gebied waar het permanent wild west was. Schuin tegenover was het hoofdkwartier van de SD. Op de hoek woonde een NSB’er en in het midden van de straat ook. Die laatste is praktisch voor mijn ogen neergepaft en de ander oefende terreur uit over de rest van de straat. Dan begon een blok of vijf verderop in westelijke richting ‘de puin’, zoals dat in Rotterdam werd genoemd: een vlakte die pas eindigde ten westen van de Coolsingel. Ik had daar een gebied waar God noch gebod gold. Van Dolle Dinsdag (6 september 1944) tot 5 mei 1945 heb ik geleefd in een totale anarchie. De scholen waren gesloten, het openbaar vervoer deed het niet meer. Er stonden een hele hoop huizen leeg, die door NSB’ers of Duitsers waren verlaten. Ik kon naar hartelust inbreken, brandstichten, zonder tussenkomst van ouderlijk gezag of schoolautoriteiten of politie zelfs, als je maar uit de buurt van de Duitsers bleef. Kortom, wat ik het laatste half jaar van de oorlog heb ervaren, dat was hoe tragisch en hoe verschrikkelijk ook, in zekere zin de vervulling van iedere jongensdroom.”

„Ik heb 5 mei 1945 wel ervaren als een breekpunt: je was natuurlijk heel blij dat de oorlog afgelopen was, maar het betekende ook weer het begin van de officiële orde. Ik moest na veertien dagen weer naar school. Weliswaar werden er allerlei feestelijkheden gehouden, maar ik ben niet zo’n feestnummer dat met een oranje neus op hossend door de straten trekt. Wat mij er het meest van bij is gebleven, dat is het ophalen van de zogenaamde ‘moffenmeiden’, die ik over het algemeen heel aardige meisjes vond. Ze werden door een menigte kaalgeschoren. Ik heb nog wel meer staaltjes van officieel gesanctioneerde lafheid gezien, die een maand tevoren nog met standrechtelijke executie werden bestraft.”

„Daarna kwam die zomer van de bevrijding. Dat was op zichzelf heel aardig omdat toen allerlei blaadjes bovengronds kwamen en je iedere zaterdag met een groot pak papier naar huis ging. De Waagschaal, de Baanbreker, Je Maintiendrai, Vrij Nederland, kortom alles wat toen opeens in druk werd aangeboden, dus je leerde een nieuwe wereld kennen, namelijk die van het vrije woord, en dat was op zichzelf een avontuur. Dan vonden er in Rotterdam allerlei manifestaties plaats van jonge kunstenaars die bovengronds kwamen en die een redelijke mate van chaos in zich hadden. Dat was ook heel aardig, maar wat daarna is gebeurd, in september 1945, de hervatting van het gewone dagelijkse leven, dat heb ik tot op de dag van vandaag niet leuk gevonden. Einde van de anarchie. Dat was het.”

JAN VRIJMAN meent dat het breekpunt in zijn leven 10 mei 1940 was: „Dat was voor mij de eigenlijke dag van de bevrijding, bevrijding uit de jaren dertig, toen je gebukt ging onder een grijze terreur van instituties, onder een dictatuur van oude mensen. De jaren dertig zijn voor mij en veel mensen van mijn generatie een verschrikkelijke tijd geweest. Ik was padvinder bij voorbeeld. De held van de padvinderij was Lord Baden-Powell, een oude man met magere benen die uit kniekousen staken. Colijn, ook bij de sociaal-democratie — overal gaven oude mensen de toon aan en overal waren de instituties oppermachtig. Ik vond dat wurgend. En wat zagen wij op 10 mei 1940: dat al die ijzersterk lijkende instituties in elkaar lazerden bij een gering zuchtje wind en dat gaf een fantastisch gevoel.”

H.J.A. Hofland maakte in 1974 met Hans Verhagen en Hans Keiler voor de VPRO de documentaire Vastberaden, maar soepel en met mate. 1938-1948, Herinneringen aan Nederland, waarin juist de continuïteit werd aangetoond tussen de vooroorlogse en de naoorlogse samenleving. Hij meent nu dat die constatering niet in tegenspraak is met de ‘bevrijding’ van Vrijman: „Voor mijn generatie was de oorlog een breekpunt. De Duitse inval markeerde het einde van de vooroorlogse wereld voor ons, die toen kinderen waren, maar je moest eerst ouder worden voordat je dat nieuwe wereldbeeld tot uitdrukking kon brengen in geschriften, in machtsuitoefening, in je broodwinning, in bestuurlijke functies. Dat wereldbeeld heeft zich pas gemanifesteerd in de Vijftigers, in de oprichting van de PSP en vervolgens in de jaren zestig. De jaren zestig zijn het gevolg geweest van wat die generatie in de oorlog heeft meegemaakt.”

„Degenen die hun opvoeding, hun opleiding, hun wereldbeeld hadden voltooid in 1940, hebben dat in zeer onbeschadigde toestand door de oorlog heen gedragen en in 1945 de restauratie bewerkstelligd met datgene wat ze in de jaren dertig hadden geleerd. Er zijn natuurlijk wel allerlei veranderingen geweest, de Stichting van de Arbeid, de SER, al die instituten die na 1945 zijn opgericht, maar dat maakt niet wezenlijk uit.”

Het onderdeel van het International Documentary Festival Amsterdam gewijd aan de periode van de wederopbouw bevat een groot aantal documentaires van als opstandig bekendstaande filmers uit binnen- en buitenland die vaak op zeer idealistische toon een bijdrage wilden leveren aan de naoorlogse reconstructie. VRIJMAN: „Dat is een vrij complexe affaire. Ik wilde groots en meeslepend leven, ik neem aan dat dat ook voor Van Gasteren en Hofland gold. Zo moest het leven eruitzien en de wederopbouw beantwoordde niet aan dat ideaal. Maar ik denk dat je elk geval afzonderlijk moet bekijken. Ivens bij voorbeeld met Indonesia Calling (een film uit 1946 over de staking van Australische havenarbeiders tegen de Nederlandse koloniale politiek – HB), dat is een voorbeeld van een zeer persoonlijke en hartstochtelijke daad. Het was tegelijkertijd een daad van conformisme; hij conformeerde zich toen aan een bepaalde levensbeschouwing, zoals hij zich later ook zou conformeren in andere landen aan bepaalde regimes. Dit is een moeilijk punt bij filmers en misschien een heel aardig onderwerp voor het festival van volgend jaar: ‘de filmer en zijn opdrachtgever’.”

Van Gasteren, Hofland en Vrijman hebben zich in maatschappelijk opzicht als buitenbeentjes opgesteld. HOFLAND: „Je had niets met die maatschappij te maken. Je was werkelijk drop-out avant la lettre. Tussen 1945 en 1955 heb ik nergens zin in gehad. Totdat ik Jan Vrijman tegenkwam, dat is omstreeks die tijd geweest, heb ik een beetje verloren rondgelopen. Zonder enige ambitie om wat dan ook te doen. Ik wilde ook niets worden. Het zei me allemaal niets.”

In 1957 richtten Vrijman en Hofland de stichting Telmo op, een afkorting van Television and Motion Pictures en volgens Hofland „een verzetsdaad tegen de audiovisuele orde”. De aanleiding was een aanvaring van Vrijman met de VPRO, waarvoor hij een serie van tien programma’s, Ik heb U lief, mijn Nederland, zou maken. Het eerste deel heette Dag Koninginnedag en bevatte onder meer een interview met een overlevende van de muiterij op het pantserschip De Zeven Provinciën (1933), Maud Boshart. Volgens Vrijman luisterde de BVD nog steeds de telefoon af van Boshart en had zo lucht gekregen van diens televisieoptreden. VPRO-directeur Jan van Nieuwenhuyzen kreeg per telefoon van het ministerie te horen dat niet geschroomd zou worden de zender uit de lucht te halen wanneer een ex-muiter en communist in een Nationaal Programma op zou treden. Van Nieuwenhuyzen verbood het interview met Boshart en de film werd uitgezonden met een andere, politiek minder uitgesproken muiter, Dooyeweerd. Door de toch nog uitgebroken rel raakte Vrijman zijn opdrachtgever kwijt. Toen werd de stichting Telmo opgericht.

Vrijman en Hofland maakten een door de AVRO uitgezonden documentaire, Het wonder van Anne Frank, die alleen door Han G. Hoekstra in Het Parool positief werd ontvangen. Vervolgens werd Van Gasteren benaderd om toe te treden tot de stichting, een verzoek dat voornamelijk was ingegeven door de wens diens geluidsapparatuur te verwerven. Van Gasteren weigerde.

Van de stichting Telmo is sindsdien weinig meer vernomen. Hofland werd onder Anton Constandse redacteur buitenland van het Algemeen Handelsblad, Van Gasteren maakte de korte speelfilm Het huis en Vrijman de documentaire De werkelijkheid van Karel Appel. Tijdens de samenwerking van Vrijman en Van Gasteren aan beide films ontstonden conflicten tussen beiden, die ertoe leidden dat ze elkaar tot enkele jaren terug niet meer hebben gesproken. Aan het begin van de jaren zestig maakte Van Gasteren deel uit van de opkomende jongerencultuur. Volgens Hofland had hij thuis een grote pot marihuana op tafel staan en placht zijn gasten toe te voegen: ‘Take freely as long as it lasts!’. Van Gasterens ervaringen uit die tijd zijn later verwerkt in de documentaires Hans – Het leven voor de dood en Allemaal rebellen. Achteraf meent hij: „De komst van de scene en van provo heeft mijn leven gered. Mijn kennismaking met degenen die ook verzet pleegden omdat ze de samenleving niet accepteerden, ironisch genoeg voor een groot deel NSB-kinderen — altijd die oorlog — heeft mij geholpen te overleven. Zo hou ik met mijn films mijn kop boven water, met mijn laatste film, Een zaak van niveau, is dat zelfs ook letterlijk het geval.”

VAN GASTEREN: „Ik ben opgevoed met het belang van bepaalde jaartallen: 1917, 1933. Op de komst van de Duitsers waren we niet onvoorbereid. Maar omdat ik in de oorlog onder speciale omstandigheden te maken kreeg met zaken van leven en dood, moest ik toch constateren dat mijn visie op de wereld incompleet was. Ik was een buitenstaander, en dat voel ik mij tot op de dag van vandaag.”

VRIJMAN: „Voor mij is het verzet nooit opgehouden. Alleen kom je op een gegeven moment voor het probleem — ik denk dat wij er alle drie mee te maken hebben gehad — dat je je ook als verzetsman moet conformeren, compromissen sluiten met je omgeving — tenzij je meedogenloos wilt doorgaan. Daar zijn ook genoeg voorbeelden van.” Van Gasteren: „Je wordt al gauw gezien als querulant. Ik denk dat dat in mijn geval een beetje geldt. Ik verzet mij tot op dit moment, omdat ik meen over sommige zaken tot oordelen bevoegd te zijn, door mijn positie als buitenstaander meer dan anderen. Ik zie vreselijke dingen zich voltrekken, onder andere geschiedvervalsing. En dan kom ik als documentarist in beeld.”

VRIJMAN: „Je ziet ook in mijn generatie, die in 1940 een jaar of zestien was, dat mensen die echt wat voorstelden naar de ene of de andere kant vielen. Ze werden communist en gingen in het verzet of ze werden SS’er en gingen naar het Oostfront, vooral in katholieke kringen heb je dat sterk gezien. Vrijman: „Als je echt betrokken was, als je echt leefde, als je iets verwachtte van je land en je cultuur, dan koos je op dat moment voor de ene of de andere kant. Mijn drijfveer bij alles wat ik gedaan heb na 10 mei 1940 is geweest: ik wil de samenleving veranderen. Waarom wilde ik Nederland veranderen? Omdat het voor mij een onleefbaar land was. Elke ochtend dat ik wakker werd dacht ik: weer zo’n dag in dit land, in zo’n samenleving wil ik niet leven. Het is de voornaamste motivering geweest om te gaan schrijven en filmen. Niet om mezelf tot uitdrukking te brengen, niet omdat ik zoveel te zeggen heb over mezelf. Ik beschouw mijzelf in die zin totaal niet als een kunstenaar.” Van Gasteren: „Dat zijn we geen van drieën eigenlijk.”

VRIJMAN: „Ik beschouw mezelf wat dat betreft als een oprechte amateur, die alle middelen gebruikt, schrijvende en filmende en ook pratende en schetsende om die samenleving zo te veranderen dat zij voor mij leefbaar wordt. En ik moet zeggen dat die samenleving tussen 1939 en 1989 natuurlijk een stuk leefbaarder is geworden. Ik kan me niet voorstellen dat ik nog in de maatschappij van 1939 of 1959 zou leven en geen zelfmoord zou plegen.”

Is die samenleving werkelijk zo veel leefbaarder geworden? HOFLAND: „Leefbaarder, dat vind ik zo’n woord. Laten we zeggen de samenleving is nu meer te verdragen dan in de jaren vijftig. Maar wat mij werkelijk dag in dag uit meer verdrietig en boos maakt, dat is de woekering van de bureaucratie van de verzorgingsstaat. Wij zijn eigenlijk onderdanen van een steeds verder gewatteerde dictatuur. Je moet nu formulieren invullen voor het Plan Oort. Je moet precies opgeven hoever de afstand is van je werk naar huis. Dat is toch allemaal te krankzinnig om los te lopen: tweeverdieners, voordeurdelers; wat heeft iemand ermee te maken? Ik vind dat men het recht heeft om zich daar op alle mogelijke manieren tegen te verdedigen, ook illegaal, of zogenaamd illegaal. We zitten langzamerhand verstrikt in een systeem van wetten, die helemaal per ongeluk buiten medeweten van de burgerij tot stand zijn gekomen, waartegen je je eigen wet kunt stellen. Daar moet je documentaires over maken en helden van deze tijd over concipiëren. In mijn haastig voltooide feuilleton, De Alibicentrale, heet de held dan ook Kapee. (KP was in het verzet de afkorting van knokploeg – HB). Bij het herschrijven heeft hij zich ontwikkeld tot iemand die werkelijk dé verzetsstrijder is tegen alle onzin van de verzorgingsstaat.”

VRIJMAN: „Daarin ben je toch veel meer anarchist dan ik ben. Ik ben een soort liberale sociaal-democraat. Ik vind dat jullie je te veel onttrekken aan het stellen van regels in een samenleving. Ik vind wel dat die regels voortdurend ter discussie moeten staan.”

HOFLAND: „Daar komen we op een ander punt: onze maatschappelijke elite, de kunstenaars, de intellectuelen, de romanciers, de essayisten, slagen er niet in om een diagnose van de maatschappij te maken.” Volgens Vrijman is de nieuwe generatie Nederlandse documentaristen ‘verkankerd door de jaren zestig en zeventig’. Hij noemt het Festikon, de voorloper van het huidige Amsterdamse Documentairefestival, als voorbeeld hoe het niet moet: „Iedere nitwit kon een film maken over een sociaal relevant onderwerp. Het ging niet langer om de voor documentaires zo vitale persoonlijke visie van de maker. Ook de televisie heeft, tegen mijn verwachtingen in, de kwaliteit van de Nederlandse documentaire geen goed gedaan. Met ons documentaire festival proberen wij mensen die echt iets te zeggen hebben, al is het maar over een koekje, aan het woord te laten: Un voyage autour de ma chambre.””

International Documentary Festival Amsterdam, van 7 tot en met 13 december in Alfa, De Balie en Nederlands Filmmuseum.

Naschrift 2019

Dit interview heeft zoveel stof doen opwaaien, dat een groot deel van de strekking – bij voorbeeld dat de bron van de revolte van de jaren 60 in de Tweede Wereldoorlog gezocht moet worden, maar ook het vroege signalement van de ‘gewatteerde dictatuur van de verzorgingsstaat’ – helaas te weinig opgemerkt werd.

Er werd vooral massaal door andere media ingehaakt op de bekentenis van Van Gasteren dat hij veroordeeld was (en later gegratieerd) omdat hij in 1943 een Joodse onderduiker vermoord had. Die spontane bekentenis kwam ook voor mij als een verrassing. Ik had wel eens geruchten gehoord over een controverse rond Van Gasteren in verband met de dood van een onderduiker. En ik had vele jaren eerder een reportage gelezen van Adriaan van Dis in NRC over ‘het verdriet van de Beethovenstraat’, maar omdat daar geen namen van betrokkenen genoemd werden, had ik dat stuk nooit in verband gebracht met Van Gasteren. Over zijn veroordeling en detentie wist ik echt niets.

De totstandkoming van het vraaggesprek had al veel voeten in de aarde gehad. Bij de tweede editie van documentairefestival IDFA, onder directie van Jan Vrijman, zouden de naoorlogse wederopbouwperiode en de documentaires uit die periode het voorwerp worden van een retrospectief. Ik kende en bewonderde de drie grand old men uit die periode en verheugde me op een gesprek met het trio. Hofland was een directe collega bij de NRC en de krant was sponsor van IDFA, dus Vrijman was ook graag van de partij. Ook met Van Gasteren onderhield ik een redelijk goede relatie, maar er bleek oud zeer te liggen tussen hem en Vrijman. Mijn chef in de kunstredactie Max van Rooy kende ze nog langer en beter, en vermoedde dat het te maken moest hebben met de twee zusjes met wie beide documentairemakers in de jaren 60 getrouwd waren. Van Gasterens vrouw was ervandoor gegaan met een andere filmmaker, haar zusje en de man met wie zij het leven deelde (Vrijman) kozen partij voor haar.

Max is een tijdje aan het onderhandelen geweest, en bereikte uiteindelijk dat alle drie instemden met een gesprek, ten burele van de NRC Kunstredactie aan de Paleisstraat in Amsterdam. Max en ik zouden samen het interview doen, maar ik bedacht de meeste vragen en was ook belast met de uitwerking. Er hing aanvankelijk een gespannen sfeer, maar het ijs brak snel. Ook IDFA-oprichter, programmeur en latere directeur Ally Derks was op haar verzoek aanwezig bij het gesprek. Zij heeft nog jaren later met haar oren geklapperd, vertelde ze me eens.

Om het gesprek op gang te helpen, had ik een openingsvraag bedacht voor alle drie: “Wat deed u op 5 mei 1945?”

Het werkte wonderwel, ze liepen alle drie volledig leeg bij de herinnering aan Bevrijdingsdag. Ik wist niet wat ik hoorde, maar wel meteen dat we iets explosiefs aangeboord hadden. Vooral Van Gasteren leek behoefte te hebben aan een openbare verklaring van iets waar hij altijd over had moeten zwijgen.

Omdat afgesproken was dat alle drie het interview voor publicatie mochten lezen en verduidelijken wat niet goed was overgekomen, ging het al in die fase mis. Van Gasteren was zich een hoedje geschrokken, toen hij zijn woorden zwart op wit zag staan, en krabbelde terug. De onderhandelingen liet ik over aan Max, per slot van rekening ook de hoogste in de krantenhiërarchie. Dat duurde een paar dagen, met als resultaat dat de formulering iets afgezwakt werd, maar de kern van de mededeling gehandhaafd bleef.

Het leidde tot een pandemonium dat jaren zou voortduren. Vooral Het Parool maakte er groot nieuws van, en uitte beschuldigingen aan het adres Van Gasteren over roofmoord. Van Gasteren en zijn advocaat hadden bijna een dagtaak aan het weerspreken van smadelijke beschuldigingen. Zij wonnen elke procedure die zij aanspanden bij rechter en/of Raad voor de Journalistiek. Ook in de biografie van Jan Willem Regenhardt ‘Louis van Gasteren – Seismograaf van onze tijd’ (2019) staat de versie die Van Gasteren in het interview van de gebeurtenissen gaf gedetailleerd overeind: een liquidatie van een onderduiker die een gevaar vormde voor zichzelf en anderen, na overleg met contacten in het verzet.

Dat nam niet weg dat de lijdensweg van Van Gasteren door zijn besluit om 47 jaar later in de openbaarheid te treden nog pijnlijker geworden was. Hij was ervan overtuigd dat hij in de val was gelokt, en stuurde me een brief, die persoonlijk in de bus werd gedaan, waarin hij stelde dat zijn vijanden mij deze openingsvraag hadden ingefluisterd. Hoe ik ook probeerde hem te overtuigen van het tegendeel, en dat mij eerder naïviteit dan doortraptheid zou kunnen worden verweten, ik bleef in zijn dossiers een rood vlaggetje houden. Nog in 1992, bijna drie jaar later, toen ik een stuk had geschreven over de camera als pen (zie artikel 13 in De Kleine Kring), kreeg ik weer een brief, met als strekking dat het uiterst betreurenswaardig was dat iemand met zulke verstandige inzichten in de filmhistorie, zich voor het karretje van zijn vijanden had laten spannen.

Het vormde wel de opmaat tot de uitnodiging voor een nieuw gesprek, dit keer aan Louis’ keukentafel aan de Kloveniersburgwal. Daar werd vroeger of later iedereen ontboden, om zaken eens goed uit te praten. Het kwam helemaal goed, hij zag in dat mij niet heel veel te verwijten viel en we begonnen in de loop van de jaren 90 een relatie met bijna vriendschappelijke aspecten, voor zover de rolverdeling tussen filmmaker en criticus dat toestaat. Louis van Gasteren (1922-2016) was een buitengewoon scherp denker, een begenadigd en veelzijdig filmer en een ongelooflijke krachtcentrale, die meestal gelijk had.