4 – Deutschland im Herbst

5 – Coming Home, interview Jane Fonda >

De Volkskrant, 11 maart 1978

Duitse filmers als geweten van hun land

Vrijdagmiddag, 3 maart, tegen drie uur ‘s middags. Twee dagen voordat de eerste voorjaarsuitgave van het Berlijnse filmfestival ontbonden wordt in een stroom van gemengde gevoelens, gebeurt het. Het Zoo-Palast aan de Budapester Strasze wordt bestormd door een opgewonden  menigte. Er hangt iets in de lucht dat alleen bij historische gebeurtenissen te voelen is. Als de grote voordoeken van het theater striptease-gewijs het grote witte scherm vrij maken voor zo’n tweeduizend bevoorrechten die met of zonder kaartje een stoel veroverd hebben, is het doodstil. Op twee of drie momenten na blijft het 134 minuten doodstil en dan volgt een applaus, dat niet het enthousiasme na een goede show afrondt, maar meer klinkt als de gezamenlijke ontlading van een geslagen en geïmponeerd publiek.

Op het podium verschijnt een aantal mannen en vrouwen. Bekende namen en gezichten als Alexander Kluge, de intellectueel, Volker Schlöndorff, de pientere, Rainer Werner Fassbinder, de boertige kunstproletariër, Bernhard Sinkel, Edgar Reitz, Katja Rupé en Hans Peter Cloos, van het collectief Rote Ribe Beate Maintka-Jellinghaus, en nog zowat figuren, vergelijkbaar met de groep Franse filmers die destijds het podium van het festivalpaleis in Cannes beklom toen daar de revolutie uitbrak.

Sommigen van hen behoren tot de ondertekenaars van het Manifest van Oberhausen, waarmee in 1962 de aanzet tot de nieuwe Duitse film werd gegeven. Nu, ruim vijftien jaar later, hebben deze filmers van de Bondsrepubliek een nieuwe daad gesteld. In oktober vorig jaar nam Theo Hinz, directeur van het Filmverlag der Autoren in München, het initiatief tot een uniek project, op het moment dat in West-Duitsland drie gebeurtenissen plaats vonden “waardoor het nooit meer zou zijn als vroeger”. De ontvoering van en moord op de werkgeversvoorzitter Hans Marin Schleyer, de spectaculaire bevrijding van een gekaapt vliegtuig in Mogadishu door speciaal opgeleide commando’s, de dood in de Stammheimgevangenis van de RAF-leden Gudrun Ensslin, Andreas Baader en Jan-Carl Raspe.

Er moest, volgens het initiatief in München, een filmische reactie komen op de situatie in de Bondsrepubliek. Hoewel zeker onder de potentiële kandidaten van zeer gevarieerd “linkse” filmers onderling verschillend gedacht en gefilmd werd, kwam de produktie vier maanden later klaar. Zonder iemand als Werner Herzog die om niet zo duidelijke reden afhaakte, zonder bijdragen van cineasten die meenden te kunnen volstaan met het op papier zetten van een leuke episode, maar wel met een aandeel van Heinrich Böll, die geen cineast is, maar dan maar iets bedacht dat naar zijn aanwijzingen geënsceneerd kon worden.

Dit alles maakt het resultaat tot een hoogst belangrijk document. Deutschland im Herbst heet het en je kunt er van alles op aanmerken, maar het tot stand komen van dit cineastisch manifest is op zich al van enorme betekenis. En van alles op aanmerken? Ik denk dat Volker Schlöndorff gelijk heeft, wanneer hij stelt: “Een nauw sluitend kunstwerk is het niet, dat is duidelijk. Eerder een zelfbedieningswinkel waarin voor iedereen wat te halen valt.” Door de uiteenlopende persoonlijkheden die Deutschland im Herbst hebben samengesteld, zijn de benaderingen van het uitgangspunt tamelijk verschillend. Schlöndorff merkt echter terecht op, dat de delen samen toch een doorlopende film hebben opgeleverd “die één adem heeft, waarin onze verschillende standpunten opgaan”. Dat het geen episodenfilm is geworden, ligt ook aan het werk van Beate Mainke-Jellinghaus, die de hoofdverantwoordelijke is voor de uiteindelijke technische samensmelting van in totaal tien uur filmmateriaal dat de regisseurs inleverden.

Alexander Kluge mag, zonder wie dan ook tekort te doen, als het grote intellect beschouwd worden achter Deutschland im Herbst. Toen ik Fassbinder vroeg wie een speciaal stukje documentaire had gemaakt, snauwde hij op weinig communicabele toon: “De cameramensen”. Ja, maar achter ieder deel staat een regisseur, een min of meer verantwoordelijke. “O, dan is het Kluge. Hij is, met Schöndorff ook wel, verantwoordelijk voor alles wat goed is in de film.” Kluge is dan ook de man die zich namens het collectief verdedigt tegenover aanvallen van proletarisch-links dat er zo weinig arbeiders in de film zijn te zien. Hij wijst drie momenten aan en zegt verder dat een arbeidersreactie op de situatie waar de film over gaat in West-Duitsland niet bestaat.

Kluge merkt ook op dat Deutschland im Herbst laat zien dat individuele filmers, wanneer zij samenwerken (“niemand van ons had dit op z’n eentje kunnen of mogen maken”) iets kunnen produceren, dat niet wordt aangetast door enige vorm van censuur, zoals deze bij de televisie wel bestaat en bij individuele filmers, die zijn aangewezen op geld van een producent of van subsidie. “Onze film is veel meer ook een reactie op de manier waarop de televisie de politieke gebeurtenissen verslaat voor het volk. Beelden als in Deutschland im Herbst waren niet te zien op de televisie en zeker niet in deze samenhang.”

Van rechtse zijde is het collectief zonder meer tot een groepje “terroristenfilmers” bestempeld. In linkse hoek wordt gewezen op het geld dat Rudolf Augsteins Der Spiegel in de produktie heeft zitten, zoals ook dankzij Augsteins geld het Verlag der Autoren nog bestaat. Geld uit de portemonnee van Augstein is voor links „besmet” geld. Beide aanvallen worden door Kluge als belachelijk van de hand gewezen.

Deutschland im Herbst begint en eindigt met de tekst: “Op een bepaald punt van barbaarsheid aangekomen, maakt het niet meer uit wie haar bedreven heeft: er moet gewoon een eind aan komen.” (“An einem bestimmten Punkt der Grausamkeit angekommen, ist es schon gleich, wer sie begangen hat: sie soll nur aufhören”). Een commentaar dat teruggrijpt naar de laatste fase van de Tweede Wereldoorlog, toen bijvoorbeeld een stad als Dresden door de geallieerden plat gebombardeerd werd. Rond deze tekst zijn twee reportages verwerkt van begrafenissen. Eerst die van Schleyer, aan het eind van de film die van de RAF-drieling.

Met name de eerste reportage is schitterend gemaakt door Kluge en Schlöndorff. Zonder een woord commentaar zie je beelden, maar samenhang en cynische details bepalen de diepere bedoelingen. De vlaggetjes van Esso en Mercedes-Benz, de groep treurende autoriteiten (“Liebe Frau Schleyer, liebe Söhne, verehrte Angehörige der Familie, Herr Bundespräsident, hochverehrte Trauerversammlung”, begint Mercedes-directeur Zahn), de vertegenwoordigers van Mercedes-Benz uit de gehele wereld, die in het automuseum via de video en onder een rij portretten van een toeziende overledene de plechtigheid volgen, de zwijgende arbeiders (voor 95 percent gastarbeiders) aan de lopende band in de fabriek, die drie minuten treurpauze in acht nemen, de voorbereidingen voor het copieuze hapje na afloop van de plechtigheid, het aanhouden van een Turk met een geweer die een duif wilde schieten voor zijn maaltijd. Dit stuk van de film is op zich al een hoogtepunt. Verbanden worden ook gelegd met de staatsbegrafenis die Erwin Rommel in de herfst van 1944 kreeg nadat diezelfde staat hem tot zelfmoord gedwongen had. De zoon van Rommel is nu burgemeester van Stuttgart, waar Schleyer begraven wordt en later, maar dan in een geheel verschillende plechtigheid, de drie van de RAF.

Door de reportages heen de andere bijdragen. Van Fassbinder (binnen twee weken klaar met zijn inbreng), die in naar mijn gevoel het zwakste stuk het publiek met zijn eigen huiselijk leven confronteert en zich te kijk zet in een ruzie met zijn vriend. Beter is de discussie die Fassbinder in de keuken met zijn moeder voert. De vrouw wordt door Fassbinder geprovoceerd tot uitspraken over de democratie, “het kleinste van alle kwaden”. Bitter eindigt deze discussie in de uitspraak: “Het beste zou zo’n autoritaire heerser zijn, die heel goed en heel lief en fatsoenlijk.”

Bernhard Sinkel en Alf Brustellin hebben, voor de theoretische discussie, de tot veertien jaar gevangenisstraf veroordeelde mede-grondlegger van de RAF, Horst Mahler, gefilmd, in gesprek met televisieverslaggever Helmut Griem. Edgar Reitz is verantwoordelijk voor een grauwe confrontatie tussen politie en burgerij in een even leuk als koud makend stukje film aan een grenspost, waar de douane een dreigende macht vertoont tegenover burgers die zij ten dienste dient te staat. Kluge heeft deze anekdote van angst en macht beantwoord met een meer poëtisch uitgewerkt thema, dat als een soort kader van de hele film kan gelden. Hij laat  een geschiedenislerares, dtie twijfelt aan wat zij in de herfst in 1977 eigenlijk moet leren aan haar kinderen, de fundamenten van de Duitse geschiedenis zoeken. Wolf Biermann zingt een lied over Baader, Ensslin en Raspe, “de alchemisten van de revolutie”. Later wordt Rosa Luxemburg geciteerd, die vlak voor haar dood zei: “Er is maar één alternatief voor Duitsland: socialisme of barbarij”.

Fassbinder in Berlijn, na de film over zich heen te hebben laten gaan tussen het publiek: “Dat kun je niet meer zeggen. Je kunt alleen maar radicaal zijn”. Hij reageerde hiermee op een vraag van Marcel Ophüls, maker van Memory of justice, die het citaat van Rosa Luxemburg als kern van Deutschland im Herbst ter discussie stelde.

De bijdrage van Heinrich Böll bestond uit het schrijven van een luchtige parodie op televisiebaasjes die beslissen dat een uitzending van Sophocles’ Antigone toch niet op de televisie kan als er vermeende actuele kritiek niet uitgehaald wordt. Een aardige scène, geregisseerd door Schlöndorff.

Ik heb niet alles opgenoemd en niet alles is van eenzelfde kwaliteit. Volgende maand of in mei kan Deutschland im Herbst in de Nederlandse bioscoop verwacht worden. Op een goede reuk naar belangrijkheid kocht Rob Wijsmuller van Concorde Film de film in Berlijn nog voor hij vertoond was en het Tuschinski-concern brengt hem uit in een van zijn theaters in Amsterdam. Deutschland im Herbst zou ook buitengewoon geschikt geweest zijn als afsluitend document van de serie over het huidige West-Duitsland die de VPRO maakte. Een combinatie van vertoning op de televisie en in de bioscoop zou bij deze bijzondere gelegenheid een waardevol experiment kunnen zijn.

Aangrijpende en afstotende beelden lopen in Deutschland im Herbst door elkaar. Angst en twijfel zijn de onderliggende gevoelens die het filmcollectief met geraffineerde middelen en vanuit een creatieve betrokkenheid overbrengen. Ik schaamde me niet voor enige emotie bij de jankende tonen van een viool die iel het Deutschland, Deutschland über Alles speelde aan het eind van een zeldzame film, die kwaad maakt en tegelijk ook aantoont dat er nog meer is dan Strauss, Schleyer en de RAF. De filmers van het collectief hebben zich als geweten opgesteld van een land, een cultuur, een staat in de herfst.

Peter van Bueren