3 – Rembrandt Fecit 1669

4 – Deutschland im Herbst >

De Volkskrant, 16 december 1977

Filmer Jos Stelling waant zich een groot schilder
Rembrandt de Zwijger in bewegende dia’s

 Enigszins deftig maar toch ook niet plechtig is in aanwezigheid van Hare Majesteit de koningin (“Dames en heren, vanwege het informele karakter van deze avond zal het Wilhelmus niet gespeeld worden”) afgelopen dinsdagavond de nieuwe, en volgens de advertenties indrukwekkende Nederlandse speelfilm Rembrandt, met in kleine letters daaronder “fecit 1669” in première gegaan. Sinds gisteren kan het publiek er in tien bioscopen heen stromen, al of niet aangemoedigd door de indrukwekkende voorpubliciteit op radio, televisie en in de damesbladen van deze week.

De regisseur van deze film, Jos Stelling, gaat al enkele jaren door voor een wonderkind dat met grote bezetenheid, de hulp van “allemaal amateurs” en een geniale visuele tik, toch maar dingen uit het niets tevoorschijn tovert waar je je hoed voor af kunt nemen. Eerst al met Mariken van Nimweghen (1974) en nu weer met Rembrandt. De autodidactische zondagsfilmer heeft het opnieuw geflikt! Zijn broer in de hoofdrol, 755 medewerkers in totaal die allemaal pas geld krijgen als de indrukwekkende film winst oplevert (hetgeen betekent dat in de kerstdagen ongeveer half Nederland bij een bioscoopbezoek zal moeten kiezen voor Rembrandt), met de ongevraagde zegen van Nederlands grootste schilder wiens zelfportret als lokker dient: er straalt allemaal iets imposants vanaf, waar je als eenvoudig mens niet omheen kunt wil je nog meetellen.

Maar nu de film zelf, want tot nu toe valt de nadruk op het ontzag voor Rembrandt en de noeste werkzaamheden van een enthousiaste bende gekken die hun vrije tijd opofferden om een echte film te maken. Jos Stellings Rembrandt is de tiende film al die er sinds 1913 aan het leven van deze schilder is gewijd. Louis H. Crispijn maakte in 1913 al Nederland en Oranje, waarvan een episode een tableau vivant van onder meer een Rembrandtschilderij was. De meest bekende Rembrandt-film dateert uit 1936, gemaakt door Alexander Korda, met Charles Laughton in de hoofdrol, volgens de boekjes een van de hoogtepunten uit diens carrière. De meeste Rembrandtfilms hadden een documentair karakter en ook Jos Stellings film heeft sterk documentaire trekjes. Aan het begin van de film spreekt een stem: “Hij werd geboren op 15 juli 1606 te Leiden, als het achtste kind uit een gezin van negen. Zijn vader was molenaar. Hij werd genoemd naar zijn overgrootmoeder, Remigia of Reymte, Cornelis’ dochter van Banchem”.  Zo’n inleiding is de aanzet tot een film die zich erop beroept, of de suggestie wekt, documentair te zijn (geen verzinsels, de feiten!) en bovendien erg secuur (“Remigia of Reymtge”).

De rest van de film is echter meer een visie dan een historische les. Het ligt aan Stelling zelf dat de eerste en belangrijkste vraag dan wordt: welke visie? Voor een historische visie blijkt deze film een te anecdotische schets te zijn om beduidend te kunnen heten. De schilderkunst van Rembrandt blijkt evenmin het onderwerp. De techniek, het verschil met andere schilders, het kunstenaarschap van Rembrandt wordt niet aan een analyse of wat dan ook (visie) onderworpen. Stelling komt niet verder dan algemeenheden en platitudes, verpakt in anecdotes die vooral het huwelijksleven van Rembrandt betreffen. Al vroeg leert men op school dat de kleur en het licht van Rembrandt zo belangrijk zijn en over zijn leven leer je dat hij trouwde met Saskia van Uylenburgh, iets had met ene Geertje Dirkx en ook nog samenwoonde met Hendrickje Stoffels. En daar kwamen kinderen van, Titus met name, en verder stierf Rembrandt erg arm. Deze oppervlakkige kennis is precies de draad van het verhaal, waarbij Stelling er nog de nadruk op legt hoe Rembrandt steeds geïsoleerder kwam te staan, maar dat heb je altijd met een groot schilder die leeft voor zijn kunst, terwijl de omgeving hem niet snapt of erg op de centen is. Je kunt van een zo begeesterd man als Jos Stelling niet verwachten dat het hier allemaal om zou gaan, zeker gezien de geringe diepte die de gesimplificeerde gegevens krijgen in zijn film. Er moet een andere reden zijn waarom Stelling zo vol is van Rembrandt. De geestdrift komt uit een heel verrassende persoonlijke hoek. Stelling werd op dezelfde dag (15 juli) geboren, terwijl zowel zijn vader als die van Rembrandt stierven toen Jos en Rembrandt 24 jaar waren! Stelling heeft, tot in de Margriet toe, deze overeenkomst benadrukt en daarom ligt het voor de hand de sleutel voor zijn film hier te zoeken. Zonder te willen weten dat het onzin is, gaan mensen zich om zulke toevalligheden soms vereenzelvigen met hun ideaal. Zo Jos Stelling. Hij probeert een filmer te zijn als Rembrandt en in deze hoogmoed komt hij lelijk te vallen.

Telkens in de film laat hij de hoofden van zijn acteurs verstillen in een echt schilderij of maakt het schilderij bewegend door een tafereel uit te spelen. Een fatale werkwijze. Stelling is Rembrandt niet, hij probeert langs filmische middelen (beelden, suggesties) Rembrandt naar zich toe te halen en maakt daarmee een driedubbele fout. Om te beginnen matigt hij zich aan als een Rembrandt te kunnen filmen. Verder verlaagt hij in feite (wat nog erger is) Rembrandt tot zijn eigen niveau en tenslotte gaat hij zo op in zijn legpuzzel, dat hij helemaal vergeet een eigen film te maken. Tegen het einde van de film zegt Rembrandts zoon Titus tegen zijn vader: “Ik heb u nog zoveel te vragen. Ik zou uren, dagen met u willen praten, hoewel het eigenlijk onzin is. De gedachten van een ogenblik, een proberen te achterhalen wat zich niet verbeelden laat. U weet wat ik bedoel hè? Ik hou van u. Ik wou dat ik dat kon laten zien, maar dat zou u moeten kunnen. Houdt ge van mij?”

Het is niet Titus maar Jos Stelling die hier spreekt. Een Jos Stelling die voor deze krampachtige vraag naar erkenning zijn idool allang verloochend heeft door hem na te doen, in z’n huid te kruipen en zelfs dat idool in zijn eigen kleren te passen.

Een wezenlijk mislukte film derhalve. Een film die met zo’n dwaze mentaliteit nooit een film kan worden en dan ook slechts een serie bewegende maar niet goed aaneensluitende diaplaatjes inhoudt over een schilder van wie we weinig meer te weten komen dan in suggesties en anekdotisch wordt medegedeeld.  Om de visuele kracht van Rembrandt te onderstrepen (ja, dat heeft Stelling ook “ontdekt”: Rembrandt had een sterke visuele kracht!) voert Stelling hem op als een man die steeds minder spreekt. Een cycloop, een eenogig wezen dat waarschijnlijk doof en in ieder geval stom is. Dat accent op de schilder Rembrandt is gelijk aan het gegeven dat Beethoven steeds dover werd en toch nog zo wonderlijk mooi componeerde. Rembrandt de Zwijger.

In zijn poging een schilder te zijn, bewijst Stelling inmiddels dat hij (nog) niet in staat is een speelfilm te maken. Hij lijkt gedurende twee uur de filmkunst met de klemtoon op kunst te ontdekken, is toe aan het hoofdstuk avant-garde, weet dat in film beelden bewegen en merkt dat geluid ook iets kan betekenen, vooral in stilte. Hij kan wel wat. Visuele flarden maken, iets met licht en kleur spelen, een amateur-actrice (een gewone huisvrouw!) tot een huilbui aanzetten. Maar een speelfilm is Rembrandt niet. In de eerste helft zie je stukken film die sterk op een “trailer” lijken van iets dat in een andere bioscoop plaats schijnt te vinden, later is het gewoon de bekende Grolsch-reclame.

Op wie slaat eigenlijk dat fecit 1669? Stelling ontleent deze ondertekening en datering aan het laatste zelfportret van Rembrandt. Ook in deze titel zit dan meteen de suggestie dat Rembrandt iets met Stelling te maken heeft. Het moet zijn: fecit Stelling 1977. Als niet-schilder kan Stelling zo’n handtekening niet zetten, terwijl hij ook niet Rembrandt had mogen betrekken in deze symbolische vereenzelviging.

Het indrukwekkende van deze amateur-filmer zit niet in zijn bescheidenheid. Of hij kan niet filmen en moet regisseur worden van de Passiespelen, òf het indrukwekkende succes tot nog toe is hem in de bol geslagen. Goedwillende filmcollega’s, een indrukwekkende zelfkritiek of de plaatselijke psychiater moeten dat kunnen oplossen.

Peter van Bueren

Naschrift 2016

In 1977 kende ik Jos Stelling nog niet. Ik vond Rembrandt Fecit 1669 niet goed en zat begin december te denken wat er precies aan schortte, toen ik de regisseur op de radio allerlei dingen hoorde beweren die alles duidelijk maakten: hij had iets heel persoonlijks met Rembrandt, want zijn moeder was geloof ik geboren op de sterfdag van de vrouw van de schilder en meer van dat soort dingen. Het was ook niet voor niets dat zijn eigen broer de hoofdrol speelde en ik concludeerde: die man denkt dat hij Rembrandt zelf is, en kijk eens naar de shots in die film; allemaal penseelstrekken, en inzoomen in scènes tot die een schilderij werden. Tikkeltje verdwaald in zijn hoofd, dacht ik en meldde dat in mijn recensie, met aan het slot de goede raad eens met een psychiater te gaan praten, dan kwam alles wel weer in orde.

De rapen waren gaar in Holland Filmland. Distributeur Tuschinski eiste voor een protestbrief in de krant evenveel ruimte als mijn recensie, collega’s van Stelling protesteerden luid en eisten actie, Stelling zelf zocht mijn adres om de ramen in te gooien en Skoop drukte een twistgesprek af met producent Gijs Versluys, namens Tuschinski, die mij officieel niet boycotte, maar ik ontving gewoon geen uitnodigingen meer voor persvoorstellingen en als ik daar toch kwam, kreeg ik geen persmap.

Een paar maanden later liep ik de kelder van Camera in Utrecht binnen en zag aan de bar Jos Stelling zitten. Hij zag mij ook. We keken elkaar aan en barstten in het lachen uit. Sindsdien zijn we vrienden, met veel samen meemaken en lachen op buitenlandse festivals, irritaties ook, grote ruzies, maar een soort broers tevens.

Peter van Bueren